Hendrik a Monte, Nederlands componist

Wie wel eens luistert naar religieuze muziek uit de Franse barok, heeft ongetwijfeld al dezelfde ervaring gehad: van alle componisten uit de Grand Siècle, is er één die niet toegeeft aan de voortdurende verleiding van het ostentatieve, maar erin slaagt  zijn zin voor decorum vrij te houden van elke overdrijving. Bewaart hij de eenvoud? Ja en neen.  Zeker niet in de moderne zin van het woord, waarin elk ornament des duivels is en saaiheid esthetische draagwijdte lijkt te krijgen. Wel in de zin dat hij de aandacht gevestigd houdt op de essentie: de waardigheid van de liturgie, als eerbetoon aan de Drie-Ene God. Dat het werk van Henri Du Mont de tand des tijds doorstond en zeker zijn Messe royale tot aan de droeve dagen van Vaticanum II courant werd gezongen in Franse kerken, was dus geen toeval (voor wie alvast he Kyrie wil horen: https://www.youtube.com/watch?v=csSTIlYhc_o ).

Henri Du Mont volgens de enige min of meer contemporaine afbeelding die van hem bewaard bleef

Dat klinkt vanzelfsprekend, maar is het niet, omdat net in de jaren waarin Du Mont actief was de kiemen werden gelegd voor de Franse Revolutie. Neem me niet kwalijk, zal u zeggen, dat zijn toch gebeurtenissen van anderhalve eeuw later? En toch. De vestiging van het vorstelijke absolutisme betekende een verplaatsing van het zwaartepunt van de samenleving van de geestelijke naar de politieke orde, van de begrenzing naar de grenzeloosheid, van de maat naar de mateloosheid. In zeker zin oogstte Frankrijk in 1793 wat het sinds minstens sinds 1643 had gezaaid.

Dat Du Monts muziek haaks stond op die evolutie, wekt verbazing, zeker omdat hij zich omstreeks 1638 in Parijs had gevestigde en nauw verbonden was met de kringen rond het hof. Wat maakt zijn muziek dan anders dan de anderen?

Zou het kunnen dat zijn fundamenten stevig gelegd waren vooraleer hij in Frankrijk aankwam? Du Mont, ook bekend als de Thier of couranter a Monte, werd immers geboren in Borgloon in het Prinsbisdom Luik, vanwaar zijn familie zich vestigde in het tweeherige Maastricht. Daar volgde hij een humanioraopleiding bij de jezuïeten en studeerde hij filosofie en theologie bij de dominicanen. Zijn broer bleef in de stad wonen als kanunnik van de Onze-Lieve-Vrouwebasiliek. Henri zelf verliet zijn adoptiefstad voor Luik, waar hij de strijd tussen de chiroux en de grignoux van nabij meemaakte (waarover meer in een latere aflevering). Vanuit Luik trok hij uiteindelijk naar Parijs.

Daar aangekomen verwaterden zijn banden met de Lage Landen echter niet. In 1653 huwde hij de Mechtel Loyens, dochter uit een Maastrichtse robijnenfamilie. Haar broer Hubert was secretaris van de Raad van Brabant en schreef in 1669 een striemend pamflet, Responsio praecursoria, tegen de aanspraken van Lodewijk XIV op de Zuidelijke Nederlanden. Daarmee toonde Loyens  zich een waardig vertegenwoordiger van de Spaans-Nederlandse natuurrechtelijke school, die ook door Cornelius Jansenius met zijn Mars Gallicus werd vertegenwoordigd.

Ook buiten het gezinsleven bleef Du Mont zijn banden met de Nederlanden koesteren. Zo onderhield hij vriendschappelijke contacten met de familie Huygens, Christiaan en Constantijn, met wie hij correspondeerde en die hij geregeld ontmoette tijdens hun bezoeken aan Parijs.

Du Monts grafmonument in de inmiddels afgebroken Sint-Pauluskerk in Parijs

Na het overlijden van zijn echtgenote werd Du Mont titulair abt van de Onze-Lieve-Vrouweabdij van Silly in Normandie, en ook kanunnik in Maastricht. De religieuze opvattingen die spraken uit zijn muziek, kregen ook vorm in zijn leven voor en na de dood. In zijn testament liet hij onder meer een belangrijk legaat aan de Mercedariërs, die in Noord-Afrika slaven vrijkochten uit Barbarijse handen. En in zijn laatste levensjaren zorgde hij onder meer voor zettingen van passages uit de Navolging Christi van Thomas van Kempen – niet toevallig een Nederlands auteur.

Voortaan luister ik met nog meer genoegen dan voordien naar het werk van Du Mont. Alleen noem ik hem niet meer zo. Ik geef hem zijn Nederlandse naam terug, en noem hem Hendrik a Monte, zoals hij in Maastricht bekend stond. Zullen we besluiten met zijn aangrijpende Mariagebed, het Memorare? Dan begrijpt u meteen wat ik bedoel: https://www.youtube.com/watch?v=xYqIGv-IeMA

Leopoldskerken

De Paasdagen bracht ik door in het golvende landschap van Zuid-Limburg, in het gezelschap van enkele vrienden die duidelijk het voordeel van een betere fysieke conditie genieten. Tussen de diensten van het Triduüm door wandelden we dat het een lieve lust was.

Voor mijn gezelschap was het geen ontdekking, maar voor mij wel. Alleen al de naam: Leopoldskerk. Het klonk niet bepaald vrolijk. Blijkbaar gaat het om een viertal hervormde tempels in Limburg, waarvan er nu nog twee zouden zijn bewaard, en die in de periode tussen 1830 en 1839 op initiatief de vertegenwoordigers van de Brusselse muiters in Limburg werden gebouwd.

Het ironische van het verhaal is echter dat deze kerken werden opgetrokken in je reinste waterstaatsarchitectuur, zoals die onder het bewind van Koning Willem I werd gekoesterd (zie daarover het bericht van 18 maart 2018: https://geheimenederlanden.com/2018/03/18/waterstaatskerken/). Kortom, wat Leopold heet, is eigenlijk Willem, conform de wijsheid van François de la Rochefoucauld, hypocrisie is de hulde van de ondeugd aan de deugd.

Ontdekt u met mij de Leopoldskerken van Beek en Meersen, samen met de verdwenen exemplaren van Gulpen en Heerlen.   

Beek

Meerssen

Heerlen

Gulpen

Beeldcultuur is contrareformatie

Het is in onze kringen gebruikelijk te kankeren over de teloorgang van de leescultuur. Mensen lezen niet meer, mijnheer, en zeker jongeren niet. Die hangen aan hun telefoon. Om wat te doen? Om prentjes te kijken, mijnheer, prentjes zonder tekst, zoals kleuters doen. Het land gaat teloor.

Het heeft me steeds verbaasd dat net ons soort mensen zo hangt aan de leescultuur. Niet omdat er iets mis zou zijn met lezen, maar wel omdat, om het zacht uit te drukken, die cultuur niet zonder nadelen is. Natuurlijk, de (talige) karikatuur die leert dat de Kerk van Rome zich steeds heeft verzet tegen de boekdrukkunst, omdat die een vehikel van de reformatie zou zijn geweest, is wat kort door de bocht. Het spiegelbeeld ervan is dat echter ook.

Steeds is het Avondland wars geweest van beeldverboden. Zelfs God, in een van de Goddelijke Personen, was alomtegenwoordig als Verbeelde bij uitstek. Wat in andere religies een struikelsteen zou zijn geweest, of zelfs blasfemie, was minstens in het Westerse christendom vanzelfsprekend. Dat God de Zoon op verschillende wijzen werd afgebeeld, was niet meer aanleiding tot aanstoot dan het bestaan van vier Evangeliën. Misschien wel integendeel, het waarschuwde voor vormen van monolithisch denken die vooral uiting gaven aan de ijdelheid van hun auteurs.

In kerken en kathedralen vond men “de Bijbel van de armen”, onder de vorm van fresco’s, beelden en schilderijen. Was die enkel bedoeld voor wie niet kon lezen? Neen, ook geletterden keken ernaar en bouwden samen met de ongeletterden een gedeelde beeldcultuur op.

De poort naar de hemel in de Beierse Wieskirche

De burgerlijk en protestants gekleurde moderniteit heeft zich impliciet of expliciet het “sola scriptura” eigen gemaakt, met soms onbedoelde gevolgen. Niet enkel de traditie werd verworpen omdat zij slechts geschreven wordt nadat zij is ontstaan. Ook het beeld moest het ontgelden. En omgekeerd ontstond een spontane, maar ongefundeerde identificatie tussen waarheid en schriftcultuur.

In de religieuze sfeer gaf die identificatie aanleiding tot de groeiende populariteit van het islamitische concept van de “volkeren van het Boek”, een soort internationale van religies die in islamitische ogen op enig krediet konden rekenen, omdat zij hun religie op geschreven teksten baseerden. Via allerhande protestantse sekten is dat concept vandaag ook courante munt geworden bij katholieken wiens religieuze vorming minder sterk is dan hun zin voor solidariteit.

Dus: neen, wij hangen geen religie van het Boek aan. Ons geloof staat of valt met Incarnatie, Verrijzenis en Werkelijke Aanwezigheid. Niet met een boek. En dus misschien toch meer met beelden dan met woorden. Daarom geeft het geen pas de beeldcultuur te verketteren, maar behoren we ze te dopen.

Kan dat een reflectie zijn voor deze Goede Week? Wij wensen u alvast een goede voorbereiding op Pasen toe.

Een “schöne Madonna” uit het Rijnland

Beware, beware the 18th of March?

Over exact drie maanden, op 18 juni, vieren we onze historische feestdag: Waterloodag. Ook vandaag hebben we redenen om te vieren: voor 231 jaar, op 18 maart 1793, versloeg een keizerlijk leger onder het bevel van veldmaarschalk prins Jozias van Saksen-Coburg een leger caramagnols bij Neerwinden. Bij de bevelvoerende officieren waren nogal wat Nederlanders uit het zuiden, zoals Latour en Clerfayt. Dank zij deze overwinning werden de Zuidelijke Nederlanden bevrijd van de revolutionaire bezetting en bleven ook de Noordelijke Nederlanden (nog even) bespaard van wentelzucht en vreemde beheersing.

De slag bij Neerwinden door Reinier Vinkeles

Je zou verwachten dat een slag van die omvang (90.000 betrokken militairen, ongeveer 7.800 doden) op een waardige manier wordt herdacht. Bespaar uzelf de reis naar Neerwinden, want u zal er niet veel merken.  Of toch. Aan de Heilig Kruiskapel is een gedenksteen aangebracht met als tekst “ Van hieruit leidde maarschalk van Coburg, grootoom van koning Leopold I de tweede slag van Neerwinden, 18 maart 1793.”

Een humorist zou aan de andere zijde van de kapel een gedenksteen kunnen plaatsen met “Van hieruit vluchtte de hertog van Chartres, zoon van een koningsmoordenaar en latere schoonvader van ‘koning’ Leopold I tijdens de tweede slag van Neerwinden, 18 maart 1793.” Inderdaad bestond de latere Louis Philippe het minder dan twee maanden na de moord op koning Lodewijk XVI het bevel te voeren over een deel van het revolutionaire leger. Een voorafspiegeling van de rol die hij na 1830 zou spelen, tijdens de Tiendaagse Veldtocht en het beleg van de Antwerpse citadel? Helaas waren de krijgsgoden hem toen gunstiger gezind dan in Neerwinden.

Even verder, in de Sint-Mauritiuskerk van Neerhespen, zal u nog een kanonskogel zien die tijdens het gevecht in de kerkmuur zou zijn blijven steken. Daar blijft het bij.

Een eenzame kanonskogel in de kerk van Neerhespen

Ook in de literatuur is de slag bij Neerwinden een blinde vlek. Omdat hij het begin van een restauratie betekende? Omdat de Franse revolutionaire in het verliezende kamp zaten?

En vooral: wie doet er wat aan?  

De erfenis van Metternich

Een van de voordelen van de alomtegenwoordigheid van het wereldwijde web, is dat je geregeld met een stevige vertraging stoot op teksten die je bij hun verschijnen hebt gemist. Soms word je dan overvallen door een redeloze hoop, dat zo’n gemiste tekst je de opheldering zal brengen die een of ander duister vraagstuk al veel te lang verlangt. Vaak ten onrechte.

Het was niet anders met de studie van Joseph MacKay en Christopher La Roche die in 2018 verscheen in International Studies Quarterly onder de enigszins uitdagende titel “Why Is There No Reactionary International Theory”, dezer dagen eenvoudig op het net te vinden.

De vraagstelling van de auteurs is onmiskenbaar pertinent. Net zoals de tragedie volgens Nietzsche werd geboren uit de geest van de muziek, werd het gros van de basisbeginselen van het internationale recht geconsolideerd onder impuls van reactionaire politieke stromingen. Althans, wanneer je die term met enige zin voor hygiëne gebruikt. En daaraan mangelt het nu net bij de auteurs, die van de reactie een soort kofferbegrip maken, waarin vorst Metternich het gezelschap moet dulden van de Iraanse ayatollahs, van hele gekken van het type Anders Breivik en zelfs van Adolf Hitler, hoewel die laatste zichzelf hoegenaamd niet als reactionair beschouwde en in reactionaire kringen ook ronduit niet welkom was.

Het Congres van Wenen, bakermat van het internationale beleid

Dat soort onzorgvuldigheden geeft je al snel zin om het stuk maar verder ongelezen weg te leggen, maar de vaststelling blijft: de vraagstelling is pertinent. Hoe komt het dat de stroming die zo’n cruciale rol heeft gespeeld in de verwoording van de internationale rechtsbeginselen en de vormgeving van de internationale betrekkingen, vandaag zo afwezig is in het debat eromtrent? MacKay en La Roche maken een halve uitzondering voor het werk van Samuel Huntington, maar of die het epitheton reactionair verdient, is nog maar de vraag.

Ongetwijfeld geldt op dit terrein ook de “Whig bias” die in de geschiedschrijving zo aanwezig is en ervoor zorgt dat reactionaire visies niet enkel niet verdedigd, maar zelfs niet bestudeerd of vermeld worden. Maar wie kan dat verweten worden? Wie neemt de handschoen op voor het erfgoed van de Reactie? Als dat gebeurt, zal het werk van MacKay en La Roche niet nutteloos zijn geweest.

1862: AI in Rome

Er is dezer dagen nogal wat te doen over de gevaren die de technologische evolutie met zich meebrengt. Zo worden blijkbaar valse naaktbeelden van jongeren verspreid, met hulp van de middelen die de artificiële intelligentie ter beschikking stelt. Werkelijk waar? Het verhaal klinkt bekend en werd in een vorige versie uitgebreid beschreven door Diego Mormori in zijn boek “La Regina nuda. Delazioni e congiuri nella Roma dell’ultimo Papa Re” uit 2006. Dat herinnert ons eraan dat seksuele en politieke perversie niet vreemd zijn aan elkaar.

We schrijven 1862. Twee jaar voordien hebbende krachten van de revolutie een einde gemaakt aan het Koninkrijk der Beide Siciliën. Koning Frans II leeft sindsdien in een waardige ballingschap in het wat het laatste bastion van de Oude Orde lijkt te zijn: het Rome van Pius IX. De vorst wacht op de krachten van de Voorzienigheid om zijn koninkrijk terug te krijgen. Zijn gemalin, Maria Sofia, bekijkt de zaken anders. De geboren hertogin in Beieren en zus van de Oostenrijkse keizerin Elisabeth (door rozenwaterfilms beter bekend geworden als Sissi) gelooft zeker in de Voorzienigheid, maar ook in vuurwapens. Zij doet er alles aan om adellijke vrijwilligers en ontevreden landlui te verenigen rond de standaard van het overweldigde koninkrijk. Tot grote ergernis van de nieuwe machthebbers, die niet de stijl hebben van Gabriele d’Annunzio, die haar – zonder afbreuk te doen aan zijn Italiaans-nationalistische overtuigingen – respectvol “de kleine adelaar uit Beieren” noemde.

Koningin Maria Sofia in Siciliaanse klederdracht

In de krochten van de revolutie ontstaat een smerig plan. Dat de koningin haar vrouwelijke charmes wel eens heeft gebruikt om romantische jongelui voor haar plannen te winnen, is geen geheim. Dat haar trouw aan het koninkrijk van “il re Franceschiello” groter is dan haar trouw aan de koning als echtgenoot, evenmin. Van die reputatie maakt de garibaldistische onderwereld in Rome dankbaar gebruik. En ook van de nieuwe uitvinding die fotografie heet.

Plots circuleren er onder de mantel naaktbeelden van de koningin, naar verluid genomen op een wild feestje. Bij nader toezien is het een naar de normen van die tijd erg geslaagde combinatie van een foto van het vorstelijke hoofd en een foto van het lichaam van een Romeinse lichtekooi.

Snel worden de falsarissen ontdekt: het gaat om Antonio Diotallevi, een aan lager wal geraakte onderluitenant uit het Pauselijke leger en zijn minnares Constanza Vaccari, die met Piëmontees geld proberen het gezag van de Paus en zijn bondgenoten te ondermijnen. Beiden verdwijnen even achter de tralies, maar de perfide Piëmontezen zorgden ervoor dat hun verklaringen tijdens het onderzoek in vele duizenden exemplaren gedrukt en verspreid werden. Hoe waarheidsgetrouw die waren, weet iedereen die enige ervaring heeft met dit soort proza.

Piëmontees niveau, maar toch onder de zeespiegel

Maria Sofia bleef stoïcijns ten aanzien van de lage intriges van het Romeinse duo. Dat een opvolger van de beginselvaste koning Carlo Alberto van Piëmont daarin meespeelde, vond ze beneden alles. Nu stonden de Savoye-Carignans tegenover het eigenlijke huis Savoye als de Orléans tegenover het huis Bourbon, maar zelfs dan zijn er grenzen. Maria Sofia’s haat voor de Piëmontezen werd in Rome definitief bevestigd, meer nog dan toen zij uit Napels werd verdreven, meer nog dan toen zij in de vesting van Gaëta werd bestookt door Piëmontees geschut. Haar haat ging zo ver, dat ze vele jaren later nog de bijnaam “de koningin der anarchisten” verwierf, toen er geruchten gingen dat zij betrokken was bij de dodelijke aanslag op de usurpator Umberto I. Dat was echter oneer doen aan de kilte van haar haat.

Tijdens de Eerste Wereldoorlog vond Maria Sofia haar nieuwe roeping: ze steunde ruimhartig de oorlogsinspanning van de centrale mogendheden, zeker wanneer die gericht was tegen het deloyale Italië, dat eerst voor en dan tegen de centralen opkwam. Ze bezocht intensief de krijgsgevangenenkampen, waar ze bijzonder zorg droeg voor de soldaten die afkomstig waren uit haar Koninkrijk der Beide Siciliën. Dat gebeurde anoniem, maar menig soldaat vroeg zich af wie die elegante dame op leeftijd, met een gemengd Beiers-Napolitaans accent was. Maria Sofia overleed op 19 januari 1925 in München.

Marinetti en de aardappel

In de erfenis van Filippo Marinetti valt bijzonder weinig nuttigs te rapen. Alleen misschien dat ene ding: zijn afkeer van pasta. In zijn “Futuristisch kookboek” van 1932 liet hij alle duivels los tegen het Italiaanse nationale gerecht. Het zou de Italianen loom en pessimistisch maken, een obstakel voor de alles vernielende actie waarin Marinetti een nieuw begin hoopte te ontdekken. De hertog van Bovino, in die dagen burgemeester van Napels,  liet zich de cynische commentaar ontvallen dat er in de hemel enkel vermicelli met tomaat werd gegeten, wat Marinetti slechts bevestigde in zijn vooroordelen.

Marinetti in een kenmerkende carnavaleske pose

We kunnen het niet helpen, maar telkens de naam van Marinetti valt, vragen we ons af waarom niemand in de Lage Landen een soortgelijke oefening heeft ondernomen tegen het minst gelukkige importproduct uit de Nieuwe Wereld, de aardappel. Zeker in de Nederlanden is die, in de vorm van patat, een symbool geworden van wansmaak en vulgariteit. Kan het toeval zijn dat het zelfde woord ook gebruikt kan worden om een mep aan te duiden? Beide zijn even subtiel.

En is het toeval dat Antoine Parmentier, de vader van de massale aardappelconsumptie in Europa, zijn beschermknol ooit omschreef als “het voedsel van de Revolutie”? Inderdaad had de voormalige koninklijke officier Parmentier vaandelvlucht gepleegd en zich ingelaten met de meest rabiate revolutionairen, die in de aardappel een middel tot algemene gelijkschakeling door middel van voedsel zagen. Quod erat demonstrandum.

Une certaine idée des Pays-Bas: de aardappeleters

Ook in de Nederlanden was het een Fransgezinde, de latere grietman van Haskerland, Valerius Vegilin van Claerbergen, die zich inzette voor de massale consumptie van de aardappel. En wat de monocultuur van de aardappel in Vlaanderen betekende in de jaren veertig van de negentiende eeuw, moest amper onderdoen voor de bekendere hongersnood in Ierland.

Een legitimistisch kookboek moet u van ons niet verwachten, maar dat u daar niet veel aardappelgerechten in zou vinden, staat als een paal boven water.

Geeft de Raad van State ons de echte Pullmann terug?

In de avond van 26 juli 1787 klonk er plots gerucht bij de poorten van het stadhouderlijke huis Soestdijk. Een zootje ongeregeld uit Utrecht, door de tijdgenoten omschreven als “zogenaamde patriotten” hoopte goedkope lauweren te oogsten door het onbewoonde paleis in te nemen voor de “goede zaak”. Aan hun hoofd stond Frederik rijksgraaf van Salm-Kyrburg, prins van Horn en Overijse, die slechts één ding betreurde: dat niet hijzelf, maar Willem V de stadhouderlijke waardigheid bekleedde. Om die reden had hij zich aan het hoofd van de patriotten gesteld.

De nietsvermoedende bewakers van het paleis, een compagnie grenadiers van de prins van Hessen Darmstadt, hadden zich al te ruste begeven, op twee wachtposten na. Bij de komst van de ongenode bezoekers koos een ervan het hazenpad. De andere, Christoffel Pullmann,  greep zijn geweer en riep “Ich bin ein echrlicher Kerl” – een verklaring die volstond om hem ogenblikkelijk te laten neerschieten door de patriotten.

Dat schot wekte echter zijn kameraden, die in geen tijd de indringers verjoegen, zonder daarbij de moeite te nemen hun nachtkledij in te wisselen voor hun uniform.

Voor de verdedigers van Soestdijk werd een erepenning geslagen. Pullmanns weduwe en jonge zoon kregen een pensioen van de stadhouder en voor de gesneuvelde soldaat zelf werd een monument opgericht langs de weg naar Baarn.

Het oude Pullmannmonument, kort voor zijn verdwijnen

Vanzelfsprekend wensten de voormalige patriotten, die na 1795 de macht hadden gegrepen in de marionettenstaat die Bataafse Republiek werd genoemd, niet herinnerd te worden aan hun exploten. Het monument verdween dus even snel als het gekomen was.

Onder impuls van de Prins van Oranje, de latere Willem II, werd het teruggeplaatst na het herstel van ’s lands onafhankelijkheid en in de loop van de negentiende eeuw werd het nog eens gerestaureerd. Jammer genoeg meende men in 1937 het historische monument te moeten vervangen door een flauwe en romantiserende afbeelding van een grenadier uit die dagen, die in het niet verdwijnt bij de zeggingskracht van het oude monument.

Het huidige monument. Zonder commentaar

Sinds het paleis in 2017 werd verkocht, blijft er onduidelijkheid over het lot van huis en omgeving. Enkele dagen geleden verwees de Raad van State de meest recente bestemmingsplannen, die ruimte schiepen voor woningen en een hotel, naar de scheurmand – wat we toejuichen. Kan iemand van de gelegenheid gebruik maken om ook het herstel van het originele Pullmannmonument aan de orde te stellen?

Allicht vraagt u zich af hoe het de rijksgraaf van Salm-Kyrburg verging. Niet goed. In 1794 besteeg hij in Parijs de trappen van de guillotine. Zijn geflirt met de krachten van de revolutie, eerst in de Nederlanden en nadien in Frankrijk, konden hem niet verlossen van het odium dat op hem rustte een aristocraat te zijn. Met bloeddorstige beren is het kwaad kersen eten.  

Muus Jacobses Schoonste

Muus Jacobse is al lang niet meer onder ons – noch de echte, die op Marken visser was, noch de beweerde, die door het dagelijkse leven ging als Dr Klaas Hanzen Heeroma en aan de Groningse universiteit Nedersaksische taal- en letterkunde doceerde.

Klaas Hanzen Heeroma (1909-1972)

Het lijkt wel alsof er twee Heeroma’s waren. De ene schreef religieuze poëzie in de traditie van het Réveil en sloot aan bij het mooiste dat de reformatie aan de Christenheid heeft kunnen schenken. De andere bestudeerde met een opmerkelijke gedrevenheid oude dialectale teksten. De meest bekende uiting van die laatste activiteit is ongetwijfeld zijn editie van Dirk Buysero’s “De Schoonste, of: het ontzet van Schevening” uit 1717, waarin hij betoogde dat wat in de vroege achttiende eeuw gepercipieerd werd als typisch dialect van een vissersdorp, eigenlijk de standaardtaal van een eeuw voordien was. 

Vandaag gaat het niet goed met de dialecten, maar ook niet met de standaardtaal. Regiolecten en sociolecten hebben de boel overgenomen, zodat we ons mogen verheugen in allerhande soorten tussentaal, bij voorkeur gespekt met anglicismen en modefenomenen. Waar het dialect vertraagt, versnelt het sociolect.

Een kunstmatig herstel van het dialect lijkt een contradictio in terminis – want wat is natuurlijker dan dialect? Werkelijk? Bestaat er dan iets als natuurlijke taal?

Soms droom ik van een “geleerd dialect”, in alle betekenissen van het woord. Geleerd omdat het is aangeleerd, en bij voorkeur wordt aangeleerd nadat men de standaardtaal voldoende beheerst. Maar ook een geleerd dialect, omdat het teruggaat op een gedegen kennis van oude en vergeten taalvormen.

Adamantios Korais, de vader van de katharevousa

Een inspiratiebron daarbij kan het Grieks zijn, dat twee taalvormen kent, het courante demotische Grieks en de geleerde katharevousa. Die laatste ontstond toen taalkundigen pogingen deden om de spreektaal van hun tijd uit te zuiveren en inspiratie zochten in het Oudgrieks. Het is een wat statiger taalvorm, die onder invloed van snelheid en luiheid haar toevlucht heeft moeten zoeken in de liturgie van de orthodoxe kerk. Niet bepaald een succesverhaal, daarom niet minder inspirerend.

Muus Jacobse kan ons niet meer vertellen wat hij ervan denkt – maar toch geloof ik dat hij gemonkeld zou hebben.

Aan de oevers van de Lecq

Het was spannend aan de Lek rond Kerstmis. Vermits elk nadeel echter zijn voordeel heb, herinnerden de gebeurtenissen in die streek me aan een vaak vergeten tak van het Huis van Nassau, de Nassau la Lecqs – waarbij de Frans aandoende spelling een wat onhandige vorm van snobisme kan heten. Eigenlijk stamden de La Lecqs af van een bastaardzoon van Prins Maurits, Willem, die van zijn vader de heerlijkheid van de Lek ten geschenke kreeg. Diens zoon verkreeg van keizer Leopold I de titel van rijksgraaf, maar de La Lecqs worstelden met hun afkomst, die voor iedereen af te lezen was uit de kruisbalk in hun wapenschild. De bouw van een quasi-vorstelijke grafkelder in de kerk van Ouderkerk aan den IJssel kon dat niet verhelpen.

Het werd nog erger. Na een scheiding moest Maurits Lodewijk, graaf van Nassau la Lecq, zijn heerlijkheid in 1722 verkopen, waarna hij de Republiek verliet om plaatscommandant in de barrièrevesting Menen te worden. De heerlijkheid werd verdeeld onder verschillende kopers en leek van de aardbodem verdwenen.

De grafkelder van de La Lecqs in Ouderkerk aan den IJssel

Het herstel van het koningschap bracht soelaas, maar slechts voor even. In 1814 werd Jan Floris van Nassau la Lecq door Willem I verheven tot graaf, met overdracht van de titel op al zijn nakomelingen. Helaas had hij die niet en zou hij ze ook nooit krijgen, zodat de La Lecqs in mannelijke lijn uitstierven in 1824 en in vrouwelijke lijn in 1861.

Van de heerlijkheid van de Lek bleef enkel nog een smalle strook land langs de rivier over, die echter economisch relevant bleef omdat ook de visrechten op de Lek erin ondergebracht waren. Daarmee gebeurde in 1817 iets interessants. Hoewel ze geen inwoners had, werd de heerlijkheid toen ingericht als gemeente, maar dan zonder eigen bestuursorganen. Als dusdanig was ze een uitzondering van de wetgeving op het plaatselijke bestuur, die zou blijven duren tot 1847.

In internationaal perspectief was die uitzondering misschien niet zo uitzonderlijk. Ze sloot nauw aan bij de in de Duitse landen goed gekende rechtsfiguur van het “Gutsbezirk”. Die impliceerde dat het burgerlijke bestuur en de heerlijke rechten over een gebied samenvielen, en de heer de verantwoordelijkheid nam voor het lokale bestuur. Er was dus wel sprake van een gemeente, maar niet van een publiekrechtelijke instantie met die naam. De heer nam de armenzorg ten laste, vaak uit eigen middelen. Volgens Ernst von Gerlach was de titularis van de heerlijke rechten over het gebied de beste garant voor “Patronat, Gerichtsbarkeit und Polizei”: het verzekeren van de eredienst door een aangestelde predikant, een nabije rechtspraak en veiligheid.

Ernst von Gerlach, een betrouwbare gids

De “Gutsbezirke” werden in het interbellum zo goed als allemaal opgeheven, op enkele na, die net als de gemeente De Lek geen inwoners hadden (bijvoorbeeld omdat ze door het leger als oefengebied waren ingenomen of omdat ze exclusief uit bos of water bestonden). Vandaag heten ze “Gemeindefreie Gebiete”. Er zijn er nog 204 in Duitsland, waarvan 171 in Beieren en eentje in condominium tussen Duitsland en het Groothertogdom Luxemburg – dus deels ook in de Nederlanden! In Nedersaksen zijn er nog twee dergelijke gebieden te vinden die samen iets meer dan 4000 inwoners hebben. Daar kunnen de grondbezitters een bestuurder voordragen, die vervolgens door de inwoners wordt bevestigd – in een verre echo van het oude keurstelsel.