Het was spannend aan de Lek rond Kerstmis. Vermits elk nadeel echter zijn voordeel heb, herinnerden de gebeurtenissen in die streek me aan een vaak vergeten tak van het Huis van Nassau, de Nassau la Lecqs – waarbij de Frans aandoende spelling een wat onhandige vorm van snobisme kan heten. Eigenlijk stamden de La Lecqs af van een bastaardzoon van Prins Maurits, Willem, die van zijn vader de heerlijkheid van de Lek ten geschenke kreeg. Diens zoon verkreeg van keizer Leopold I de titel van rijksgraaf, maar de La Lecqs worstelden met hun afkomst, die voor iedereen af te lezen was uit de kruisbalk in hun wapenschild. De bouw van een quasi-vorstelijke grafkelder in de kerk van Ouderkerk aan den IJssel kon dat niet verhelpen.

Het werd nog erger. Na een scheiding moest Maurits Lodewijk, graaf van Nassau la Lecq, zijn heerlijkheid in 1722 verkopen, waarna hij de Republiek verliet om plaatscommandant in de barrièrevesting Menen te worden. De heerlijkheid werd verdeeld onder verschillende kopers en leek van de aardbodem verdwenen.

De grafkelder van de La Lecqs in Ouderkerk aan den IJssel

Het herstel van het koningschap bracht soelaas, maar slechts voor even. In 1814 werd Jan Floris van Nassau la Lecq door Willem I verheven tot graaf, met overdracht van de titel op al zijn nakomelingen. Helaas had hij die niet en zou hij ze ook nooit krijgen, zodat de La Lecqs in mannelijke lijn uitstierven in 1824 en in vrouwelijke lijn in 1861.

Van de heerlijkheid van de Lek bleef enkel nog een smalle strook land langs de rivier over, die echter economisch relevant bleef omdat ook de visrechten op de Lek erin ondergebracht waren. Daarmee gebeurde in 1817 iets interessants. Hoewel ze geen inwoners had, werd de heerlijkheid toen ingericht als gemeente, maar dan zonder eigen bestuursorganen. Als dusdanig was ze een uitzondering van de wetgeving op het plaatselijke bestuur, die zou blijven duren tot 1847.

In internationaal perspectief was die uitzondering misschien niet zo uitzonderlijk. Ze sloot nauw aan bij de in de Duitse landen goed gekende rechtsfiguur van het “Gutsbezirk”. Die impliceerde dat het burgerlijke bestuur en de heerlijke rechten over een gebied samenvielen, en de heer de verantwoordelijkheid nam voor het lokale bestuur. Er was dus wel sprake van een gemeente, maar niet van een publiekrechtelijke instantie met die naam. De heer nam de armenzorg ten laste, vaak uit eigen middelen. Volgens Ernst von Gerlach was de titularis van de heerlijke rechten over het gebied de beste garant voor “Patronat, Gerichtsbarkeit und Polizei”: het verzekeren van de eredienst door een aangestelde predikant, een nabije rechtspraak en veiligheid.

Ernst von Gerlach, een betrouwbare gids

De “Gutsbezirke” werden in het interbellum zo goed als allemaal opgeheven, op enkele na, die net als de gemeente De Lek geen inwoners hadden (bijvoorbeeld omdat ze door het leger als oefengebied waren ingenomen of omdat ze exclusief uit bos of water bestonden). Vandaag heten ze “Gemeindefreie Gebiete”. Er zijn er nog 204 in Duitsland, waarvan 171 in Beieren en eentje in condominium tussen Duitsland en het Groothertogdom Luxemburg – dus deels ook in de Nederlanden! In Nedersaksen zijn er nog twee dergelijke gebieden te vinden die samen iets meer dan 4000 inwoners hebben. Daar kunnen de grondbezitters een bestuurder voordragen, die vervolgens door de inwoners wordt bevestigd – in een verre echo van het oude keurstelsel.

Plaats een reactie