Terugkerend uit de Provence, waarover later meer, drong een stel vrienden aan dat ik me niet meteen naar het IJ zou spoeden, maar enkele dagen in Gent zou logeren. Ik was te laat om het verjaardagspartijtje voor de daar gestandbeelde koning Willem I bij te wonen, maar als ik mijn Gentse vrienden mag geloven, miste ik daar niet zo heel veel aan.
Van een bezoek aan het beeld hebben ze me niet kunnen weerhouden. Willem staart er naar de oude textielfabrieken aan de Reep, deels zijn werk, deels dat van dappere kooplieden uit Noord en Zuid. Of zijn geest er ook nog leeft? Ik weet het niet, er wordt zoveel verkocht als die geest, dat er niets mee te maken heeft. Maar dat zijn zorgen voor later.
We gingen een stukje eten bij een ander standbeeld, dat van Lieven Bauwens. In het water spiegelde zich het Geeraard de Duivelsteen, geen vergaderoord van satanisten, maar een middeleeuwse stadsburcht die tot voor kort dienst deed als plaatselijke poot van het Belgische staatsarchief. Het wordt nu verbouwd tot enkele flats en evenementenruimten.
Dat was duidelijk niet naar de zin van mijn linkerbuurvrouw (geen deel van ons gezelschap, maakt u zich geen zorgen), die in staccato-toon en hoorbaar voor het hele restaurant duidelijk maakte dat zij een dergelijke privatisering van de openbare ruimte als een groter kwaad beschouwde dan de Apocalyps (waarin ze allicht niet geloofde). Opnieuw werd publieke ruimte opgeofferd aan de dubieuze verlangens van gefortuneerde individuen, moest de menigte wijken voor de mammon. Waar was de rebelse traditie van Gent naartoe?
Mijn gastvrouw, zelf mediëviste, bezorgde me een moment dat trots en verlegenheid deed afwisselen. Eerst vroeg ze onze buurvrouw of ze wist wat de historische achtergrond van het “steen” was. Precies, de woning van een gefortuneerde persoon. Vervolgens legde ze, met pijnlijke precisie, uit hoe de opeenvolgende publieke gebruiken, onder meer als wapenopslagplaats, brandweerkazerne en krankzinnigengesticht, schade hadden berokkend aan het gebouw.
De slotvraag zou mensen met meer eergevoel naar de uitgang hebben begeleid. Poeslief vroeg mijn gastvrouw of de trotse spreekster wel eens in het steen was geweest, toen het nog archief was. Niet dus.
Ach, het is een anekdote. Maar ze leert ons hoe diep de overtuiging post heeft gevat dat overheidszorg voor erfgoed slechts mogelijk is door overheidsbezit en overheidsgebruik. Terwijl de ervaring leert dat het net omgekeerd is. Hoeveel plattelandskasteeltjes zijn door gemeenten verworven en gebruikt als administratief centrum, tot ze compleet waren uitgeleefd? Hoeveel ontwijde kerken gaan datzelfde lot tegemoet, als cultuurtempel of sociaal centrum? Laat erfgoed erfgoed zijn. Laat het zichzelf zijn, ook als dat botst met onze verlangens en vanzelfsprekendheden. Of beter: zeker dan. Enkel dan kan het erfgoed ons uitdagen, zo duivels zijn als Geeraard.
Ik denk dat ik spoedig nog eens naar Gent trek.