Iedereen kent wel de prent die de gevechten afbeeldt rond de Sint-Rochuskerk in Parijs op 5 oktober 1795 (of als u het echt wil: op 13 vendémiaire van het jaar 4). Meestal hebben we ze ontdekt terwijl we bladerden in een boek over Napoleon en illustreerde ze zijn heldendaden bij het neerslaan van een royalistische opstand van die dag.
Wie meer wil weten over de opstand in kwestie, heeft een stevige dosis moed en uithoudingsvermogen nodig. Er valt amper wat te lezen over de gebeurtenissen van toen, laat staan over hun aanleidingen. Van Bonapartes tegenstrever, de voormalige revolutionaire generaal Louis Thévenet, bekend als “le général Danican” schreef niemand de biografie.
Gelukkig genoeg schreef hij zelf wel wat boeken bij elkaar. Een groot stilist ging aan hem niet verloren: zijn werken ontbreekt het met name aan structuur, waardoor eigen herinneringen, lang uitgesponnen waarschuwingen en anekdotes elkaar zonder al te veel logica opvolgen. Maakt ze dat betekenisloos? Hoegenaamd niet, het blijven immers getuigenissen uit de eerste hand, die dan nog uitgaan van iemand die geen talent had voor verbloemen.
Thévenet diende voor de revolutie in de compagnie “gendarmes de la Reine”, een deel van zogenaamde kleine gendarmerie, die voor de veiligheid van Marie-Antoinette instond. Toen die eenheid werd ontbonden, ging hij over naar de Nationale Garde van Parijs, die hij vervolgens verliet voor het reguliere leger. Dat bracht hem in de Vendée, waar hij weigerde mee te werken aan de georganiseerde volkenmoord die de revolutionaire generaals daar ten beste gaven.
Dat werd hem natuurlijk niet in dank afgenomen, zodat hij eerst werd opgesloten, daarna in “eer” werd hersteld en uiteindelijk zelf ontslag nam. Als de Conventie kort nadien besliste de kieswetgeving te wijzigen om te vermijden dat het werkelijke land een programma van “le Roi, le Pain et la Paix” zou realiseren, was hij de geknipte man om de leiding te nemen van de Parijse wijkschutterijen die in opstand komen. Hij hadmilitaire ervaring, kende de revolutionairen maar al te goed en kende ze zelfs zo goed dat hij er niets meer mee te maken wilde hebben. Volgens Danican heeft de republiek maar twee dingen kunnen produceren: assignaten en lijken.
Het valt op dat Bonaparte amper voorkomt in Danicans relaas van die dagen, behalve dan met een sneer die wijst op het verschil in fysieke moed tussen hem en Charlotte Corday. Zou het kunnen dat de rol van de Corsicaan toch wat beperkter was dan de mythologie ons nu wil leren? Danican vermeldt wel Jourdan, die in de Zuidelijke Nederlanden drie jaar later de opstandige boeren zou verslaan, en die hij zonder omwegen een terrorist noemt. Ook Brune, de overwinnaar bij Castricum, krijgt een vermelding en niet bepaald in positieve zin.
Wat er ook van zij, Danican moet het hoofd buigen voor de overmacht. In tegenstelling tot zijn kompaan Lafond de Soulée redt hij zijn leven door de vlucht: hij trekt eerst naar Zwitserland, dan naar Savoye en dan naar Engeland. Daar schrijft hij zijn pamfletten tegen de revolutie, zoals Les brigands démasqués (1796), Le fléau des tyrans et des septembriseurs (1797) en Cassandre (1798).
De Restauratie is niet zijn mooiste moment. De beginselvaste royalisten wantrouwen hem en uiteindelijk keert hij terug naar Engeland. Uiteindelijk vestigt hij zich in Itzehoe in Holstein, waar hij in 1848 overlijdt, door iedereen vergeten. Behalve door ons, natuurlijk.
