In de badplaats waar ik het grootste deel van mijn vakantie doorbreng, heeft men er niet beter op gevonden dan met ingang van 12 juli de Franse tricolore te hijsen. Want 14 juillet, mijnheer, dat is toch hét feest bij uitstek? Bal populaire, pastis, jeu de boules en accordeon, niet? Daarenboven een feest van de vrijheid, een overwinning op de dwingelandij – wie kan daar tegen zijn?
De tegenstand had inderdaad wat opvallender mogen zijn. Zelfs Fransen die maar al te goed beseffen welke snelweg naar verval werd ingeslagen op die desastreuze zomerdag in 1789, vieren tegen beter weten in het feest van hun natie. Alsof die natie het vieren waard is, alsof er geen alternatieven te bedenken zijn om te gedenken wat in Frankrijk voor groots is verricht. De gesta Dei per Francos zijn niet begonnen en gelukkig genoeg ook niet geëindigd bij de val van de Bastille.
Maar goed, het staat eenieder vrij te vieren wat men meent te moeten vieren. Op 14 juli werden niet alleen enkele kinderschenners op vrije voeten gelaten, meteen werd ook werk gemaakt van wat de revolutie als geen ander kon: moord en lijkenschennis. De provoost van de Parijse handelaars, Jacques de Flesselles, werd die dag vermoord, net zoals de Launay, bevelhebber van de Bastille. Hun hoofden werden op pieken door de stad gedragen, een beeld dat de volgende jaren nog vaker het Parijse straatbeeld zou bepalen.

“La Révolution est un bloc” zei Clémenceau en velen hebben hem uitdrukkelijk of stilzwijgend nagezegd. Wie de revolutie aanvaardt, moet ook de moordpartijen verdedigen. Misschien zijn ze een kwaad, maar dan toch een noodzakelijk kwaad en dus eigenlijk een goed. De romantiek van het geweld blijft het goed doen
Je kan de opeenvolgende Franse regeringen niet verwijten dat ze niet vasthoudend zijn geweest: tot vandaag wordt de dag van de moorden op Flesselles en Launay gevierd, een beetje alsof 20 augustus, dag van de moord op de gebroeders De Witt, door het Huis van Oranje naar voren zou zijn geschoven als nationale feestdag van Nederland.
Toegegeven, dan is er een gradatie in de revolutionaire wansmakelijkheid en hebben de Belgen die uitschuiver vermeden door de eedaflegging van hun eerste “koning” en dus de temming van de revolutie te vieren.
En vooral: dan mogen we blij zijn dat Nederland viert wat schuldloos is, de geboorte van een kind dat later koning zou worden. Het is goed dat onze huidige koning er uitdrukkelijk weer voor koos zijn eigen geboortedag te vieren en niet die van een van zijn voorgangers. Dat maakt de feestdag concreet en menselijk en toont aan waarover het eigenlijk gaat.
Moord versus geboorte, helderder kan het eigenlijk niet. Wij vieren pas in april volgend jaar.
