Hoe het vorstendom Orange tussen 1672 en 1713 eerst tersluiks en later openlijk in de Franse invloedssfeer werd gebracht, om uiteindelijk door Lodewijk XIV geheeld te worden aan de familie Bourbon-Conti, weten we uit onze vaderlandse geschiedenis. Dat dichter bij ons, aan de zuidgrens van de Nederlanden, een soortgelijk verhaal plaatsvond, is minder gekend.
Sinds mensenheugenis bevond zich in een bocht van de Maas een soeverein gebied, Arches geheten, op de grens van het Franse en het Duitse rijk. Door vererving van moederskant was het aan het begin van de zeventiende eeuw in handen gekomen van het huis Gonzaga, dat ook over Mantua heerste.
In 1608 beslist Carlo Gonzaga dan het wat vergeten gebied op te waarderen en aan de oevers van de Maas een nieuwe stad te bouwen, die naar haar stichter Charleville moet heten. De hertog heeft grootse plannen met zijn stad. Zo zou ze de zetel moeten worden van de Orde van de Christelijke Militie, ook bekend als de Orde van de Onbevlekte Ontvangenis. Deze ridderorde had tot doel de door de Turken verdrukte christelijke bevolkingen te bevrijden en de verstandhouding onder de christelijke vorsten in Europa te versterken – een onmiskenbare vingerwijzing naar de geregelde allianties van de Franse koningen met de Grote Turk.

Charleville werd al gauw een knooppunt tussen het noorden en het zuiden van Europa, een noordelijke stad naar Italiaans model met een stevige inbreng uit de Lage Landen. Niet alleen waren de voornaamste verkeerswegen vanuit de stad gericht op het noorden, ze beschikte ook over een eigen beiaard. Ze had het Liechtenstein van de Maasvallei kunnen worden – ware het niet…
Ware het niet dat de grote mogendheden het niet zo voorzien hebben op kleine vorstendommen. Het vorstendom Arches was immers na de dood van Carlo in het huis Gonzaga gebleven en volgde dus het lot van hun Mantovaanse bezittingen – inclusief de afzetting van de laatste hertog van Mantua, Ferdinand Carl, door de Rijksdag wegens zijn keuze voor het huis Bourbon in de Spaanse Successieoorlog. Lodewijk XIV, die van de nood een deugd wist te maken, annexeerde het vorstendom Arches dan maar bij Frankrijk en stelde het huis Bourbon-Condé aan als heren over het gebied – zij het onder de Franse kroon.
Minder dan een eeuw nadien maakte de Revolutie ook in Charleville een einde aan de oude orde. De laatste heer van Charleville, Louis V Joseph, achtste prins van Bourbon-Condé koos net zoals velen van zijn standgenoten voor de emigratie. Hij deed echter meer en zette de militaire traditie van zijn familie voort als bevelhebber van een emigrantenleger, dat bekend werd als het “armée de Condé.” Blijkbaar namen zijn onderdanen het hem niet kwalijk, want bij de Restauratie in 1814 gaf de bevolking van Charleville duidelijk te kennen uit te zijn op de terugkeer van de Condés als lokale heren. Haar zin kreeg ze niet: het herstel bleek maar een herstel ten halve te zijn.
Twee wereldoorlogen maakten een eind aan nogal wat prinselijk patrimonium in Charleville. Op het hertogenplein blijft echter nog iets van de oude luister zichtbaar, al was het maar door de kenmerkende koepelarchitectuur, die teruggaat op de plannen van Carlo Gonzaga. Naar men zegt, loeit de wind soms over het plein “het had kunnen zijn”.