Misschien wel de moeilijkste oefening die een denkend mens is gegeven, is het opbouwen van voldoende afstand van zijn leermeester, zonder de banden te verbreken. Dat laatste zou een futiele oefening zijn, alsof het verleden teniet kan worden gedaan. Want de echte zekerheid is niet dat het verleden niet terugkeert, maar dat het nooit meer weggaat.
Die paradox wordt haast volmaakt geïllustreerd door het leven van Pierre Boutang, de journalist, romancier en filosoof die het denken van Charles Maurras creatief en loyaal wist te vernieuwen in de jaren vijftig en zestig van vorige eeuw.

Boutang (1916-1998) begon zijn loopbaan als medewerker van de studentenbladen van de Action Française en eindigde ze als hoogleraar metafysica aan de Sorbonne. Tussen de twee staat vooral het fascinerende avontuur van het blad La Nation française (1955-1967). Tien jaar daarvoor, tussen 1946 en 1948 had hij ook al een sleutelrol gespeeld in een ander blad, La dernière lanterne geheten.
In tegenstelling tot de zelfbewuste Nation française verscheen de Dernière lanterne onregelmatig en zonder namen van medewerkers. Het was het half satirische, half ernstige orgaan van de aanhangers van de Action française die met of zonder reden getroffen waren door de naoorlogse epuratie. Boutang behoorde tot die laatste categorie – hij werd niet uit het staatsonderwijs verbannen omdat hij Duitsland had geholpen, maar omdat hij in de machtsstrijd binnen de Franse patriottische krachten niet voor de Gaulle, maar voor zijn rivaal Giraud had gekozen.

Wie de beperkte literatuur over de Dernière lanterne, die rode lantaarn van het Maurrassisme, doorneemt, krijgt steevast een verwijzing te lezen naar de polemische en satirische brandbrief La Lanterne, waarin Henri Rochefort het opnam tegen Napoleon III. Een andere inspiratiebron bleef onder de radar, maar is minstens even interessant: het eenmansblad La nouvelle Lanterne, tussen 1927 en 1937 uitgegeven door René de Planhol (1889-1940).
Over de Planhol is amper iets geweten. Zijn zoon, de cultureel geograaf Xavier de Planhol, omschreef het denken van zijn vader als “monarchistisch, maar ver van elke katholieke praktijk, en pro-Dreyfus” en om die redenen kennelijk onverzoenbaar met dat van Maurras. Wie vader de Planhols essay Le monde à l’envers uit 1932 leest, krijgt toch een meer genuanceerd beeld. Maurras krijgt om de zoveel bladzijden een open doekje en diens trouwe slachtoffers Jaurès en Benda worden door de Planhol afgemaakt op een literair schitterende maar enigszins cynische wijze. Planhols hoofdthema is de toenemende heerschappij van het geld en het getal, waarin mensen worden gewaardeerd (évalués) in plaats van erkend (estimés) en geestelijke of culturele thema’ niet langer een rol spelen in het procedé van de machtsverwerving. Is het dan toeval dat beide heren samen Le bibliophile Barthou schreven, een pamflet tegen een links-liberale machtspoliticus die in zijn vrije uren oude boeken verzamelde?

Misschien nog meer dan Boutang, herinnert de Planhol ons eraan hoe belangrijk het is epigonen te lezen, die zich op enkele kleine maar relevante punten onderscheiden van hun leermeesters.