Van de wat rustiger zomerdagen maak ik graag gebruik om enkele oude vrienden op te zoeken, onder meer in Antwerpen. Bij aankomst in het imposante centraal station, vroeger bij wijze van purisme vaak Middenstatie genoemd, valt mijn blik keer op keer op een straat waarvan ik me afvraag of ze afstotelijker is dan haar naam, of omgekeerd.
Het gaat over de Carnotstraat, ter plaatse uitgesproken met een harde t, dus niet op zijn Frans. Toch is ze vernoemd naar Lazare Carnot, een voorman van de Franse revolutie die geen zinnig mens als aanvaardbaar gezelschap zou omschrijven. Carnot stemde voor de executie van Lodewijk XVI en bevorderde het genocidaire optreden van het republikeinse leger in de Vendée. Dat deed hij wel op een slinkse wijze, door de generaals op het terrein brieven te sturen die zij enkel konden interpreteren als een volmacht om hoeven en dorpen in brand te steken en ook vrouwen en kinderen te vermoorden. Alleen stond dat er niet met zoveel woorden in. De scherpzinnige historicus van de Vendée Reynald Secher combineerde echter Carnots brieven met de teksten waarop ze een antwoord waren en het resultaat was niet vatbaar voor discussie.
Als het erom gaat dorpen te verbranden, was Carnot trouwens recidivist. In 1814 voerde hij namens Napoleon het bevel over de stad Antwerpen, die omsingeld werd door geallieerde troepen. In Berchem en Kiel zullen ze het geweten hebben – die dorpen werden net als in de Vendée platgebrand. Carnot was blijkbaar goedgemutst, want de inwoners werden niet over de kling gejaagd.
Op 6 april 1814 deed Napoleon in Fontainebleau troonsafstand en vond de eerste restauratie van de legitieme koningen plaats. Voorlopig werd afgesproken voor de belegerde steden een status quo te behouden. Antwerpen bleef dus even (om precies te zijn tot 4 mei) in Franse handen – alleen niet in naam van een Corsicaanse korporaal, maar in naam van Zijne Meest Christelijke Majesteit Lodewijk XVIII, de broer van de man die onder meer door Carnot ter dood was veroordeeld.
Carnot, die niet aan zijn eerste verloochening toe was, liet lustig muntstukken slaan waarop het koninklijke L-monogram het keizerlijke N-monogram verving. Op 4 mei verliet hij Antwerpen en keerde terug naar Parijs – waar hij bij de terugkeer van Napoleon in maart 1815 prompt alweer van kamp wisselde en minister van binnenlandse zaken werd in de efemere regering die door Waterloo naar de scheurmand van de geschiedenis werd verwezen.

Dat er nadien geen plaats voor hem was in Frankrijk en hij in ballingschap werd gestuurd, zal geen zinnig mens verwonderd hebben.
Dat hij in 1889, onder het presidentschap van zijn kleinzoon Sadi Carnot, werd herbegraven in het Pantheon, mag ook niemand verbazen die de schaamteloosheid van de Franse derde republiek wat kent.
Dat hij in 1846, onder het burgemeesterschap van de katholieke unionist Gérard le Grelle een straatnaam kreeg, begrijpt echter geen zinnig mens. Zijn (intussen verdwenen) standbeeld in Borgerhout kan met veel goede wil als een platte bedanking worden beschouwd voor het feit dat die gemeente het lot van Berchem en Kiel niet hoefde te delen – maar een straatnaam voor een genocidair! Wil iemand daar toch nog even kritisch naar kijken. Het hoeft niet in orde te zijn voor mijn volgende bezoek aan de Scheldestad, maar even nadenken mag echt wel.