Over de zwakten en merites van ons onderwijsstelsel is veel te doen en dat niet sinds gisteren. Sedert 2006 ijvert Beter Onderwijs Nederland voor meer kwaliteit in het onderwijs, wat volgens deze vereniging onder meer het volgende inhoudt (punt 4 van haar doelstellingen):
“Leerlingen van verschillende intelligentieniveaus, met verschillende vaardigheden en interesses, moeten na de basisschool in onderscheiden schooltypen lessen volgen met op hun capaciteiten toegesneden vormen van onderwijs.”
Voor een vereniging die zich beroept op het gezonde verstand klinkt dat niet slecht, wat nog niet wil zeggen dat dit standpunt geen vragen oproept. Waarom dient er sprake te zijn van onderscheiden schooltypen en volstaat onderscheid binnen eenzelfde school niet, of is het zelfs niet wenselijk? Waarom is het einde van de basisschool het goede moment om te gaan focussen op ieders capaciteiten? Is dat niet te laat, eerder dan te vroeg?
Opnieuw valt het op dat de verdedigers van het gezonde verstand er niet in slagen het paradigma van hun tegenstrevers te verlaten. Op geen enkele manier stellen de vrienden van BON immers vragen bij het klassikale onderwijsmodel. Dat is eigenaardig, want zelfs een onschuldige club als het Nut heeft dat destijds wel gedaan – nadat zij eerst uitgebreid voor de invoering van het klassikale model had gepleit. Dat ging zo.
Hoe eertijds het onderwijs georganiseerd was, weten we uit de schilderijen van Gerrit Dou en Jan Steen, waarover we zo graag lacherig doen. Kinderen die door elkaar lopen, een onderwijzer die zich boos maakt op een jongetje. Vooral: wanorde, en dat verdragen we niet goed.
Ook de vrienden van het Nut vonden dat maar niets en bepleitten in de Patriottentijd en daarna met vuur de invoering van het klassikale model. Weg met de onderwijzer die de leerlingen een na een bij zich riep en voorzag van een opdracht naar ieders talent en vorderingen. Het gemiddelde moest voortaan heersen en het tempo werd niet langer bepaald door elke leerling voor zich, maar door wie noch te dom, noch te verstandig was.
Niets dan voordelen zou deze leermethode hebben volgens de verlichte geesten. Ze bevorderde de gelijkheid, want niemand werd slimmer dan een ander. Sommigen bleven dommer, maar dat was hun eigen schuld. Daarenboven liet het toe iedereen dezelfde ideeën en gedachten mee te geven. De school zou kinderen niet langer geschikt maken voor het leven en de kennis, maar voor het burgerschap.
Dat ook de Franse revolutionairen de dingen zo zagen, zal wel niemand verbazen. Samen met het leger werd de school de grote gelijkmaker. Michel Foucault mag dan al een weinig appetijtelijk kereltje zijn geweest, hij had het niet fout voor wanneer hij scholen net als gevangenissen en kazernes omschreef als instellingen die gericht zijn op het ordenen en leiden van mensen.
Althans: dat is waar voor de school van zijn tijd, voor de school die zich beroept op vrijheid en gelijkheid, bij gebrek aan broederlijkheid. Eens te meer blijkt het de moderniteit met haar pseudo-wetenschappelijke aanspraken te zijn die de basis heeft gelegd voor een samenleving die sterke gelijkenissen vertoont met een instelling voor gesloten jeugdzorg en dat voor de duur van het hele leven.
Het antwoord daarop is dus niet méér van die vrijheid maar wel een ander perspectief. Een perspectief dat natuurlijke distinctie in evenwicht weet te brengen met gelijkheid voor God. Of het klassikale systeem daartoe bijdraagt, is zeer de vraag.