In de kunstgeschiedenis van de Verenigde Provinciën doet zich gedurende het tweede stadhouderloze tijdvak (1702-1747) een merkwaardig verschijnsel voor. Met name in het tweede kwart van de achttiende eeuw nemen een aantal kunstenaars uit de Zuidelijke Nederlanden het voortouw in de verspreiding van een specifieke laatbarokke stijl, die het midden houdt tussen de Frans geïnspireerde klassicerende barok van een Daniel Marot en de rococostijl van een latere periode. De meest bekende vertegenwoordiger van deze groep is Pieter van Baurscheit de jonge, die echter in Antwerpen gevestigd bleef en van daaruit de noordelijke markt bediende. Zijn stadsgenoot Jan Baptist Xavery zette wel de stap om zich metterwoon in ’s-Gravenhage te vestigen, al bleef ook hij goede contacten onderhouden in de Scheldestad.
Xavery werkte met name voor edelen uit de landgewesten. Met de Friese Nassaus onderhield hij goede contacten, wat onder meer blijkt uit zijn sierlijke portretbuste van Willem IV.
Beide groepen stonden overigens niet los van elkaar. Waar de rechten van Willem IV vanzelfsprekend het snelst werden erkend in zijn thuisprovincie Friesland, volgden Groningen, Drenthe en Gelre dat voorbeeld vrij snel. Voor Holland, Zeeland, Utrecht en ook voor het recalcitrante Overijssel waren daarvoor de roeringen van 1747 nodig.
Daarenboven behield Xavery toegang tot het katholieke netwerk, dat hem geregeld deed samenwerken met de hier reeds voorgestelde Jacob de Wit.
Bestond er ook een band tussen die groepen? Zijn tegenstrevers verdachten Willem IV openlijk van roomsgezinde neigingen en hij deed weinig om die geruchten tegen te spreken – integendeel, hij liet nog een werkje met Italianiserende putti toevoegen aan zijn collectie. In een breder perspectief zouden dergelijke neigingen trouwens perfect begrijpelijk zijn geweest nu het republicanisme van de regenten nauwer aansloot bij het calvinisme dan bij de leer van de Moederkerk.
In de ziel van de jonggestorven stadhouder kunnen we niet kijken, maar zijn artistieke voorkeuren versterken onze vermoedens alleen maar. Daarbij is het niet onschuldig dat het werk van Xavery vooral decoratief van aard is. Zegt de decoratie die we uitkiezen niet veel meer over ons diepste zelf dan de steunpilaren van onze woningen en kerken?