Toen de enigszins excentrieke Alexander MacDonald of Glenaladale op 4 januari 1815 overleed, amper 28 jaar oud, leek niets of niemand de wereldmacht van de Britse kroon onder het huis Hannover in de weg te staan. Napoleon zat (nog even) veilig opgeborgen op Elba en de tijd toen de Kaap weer Hollands was, behoorde definitief tot het verleden.
Toch zou MacDonald de Londense wereldbazen nog een stevige neus zetten, weze het symbolisch en postuum. Toen de landjonker overleed in de kamers die hij in Edinburgh huurde, liet hij niet enkel een berg schulden na, maar ook een project dat zijn voltooiing naderde.
De schulden had hij vooral opgebouwd bij zijn huisleveranciers van alcoholische dranken. Een doorsnee bestelling betrof 200 liter portwijn, twaalf dozijn flessen sherry, zes dozijn Madeira, vier dozijn Bordeauxwijn en zestien liter rumpunch. Daarnaast was ook zijn huispersoneel (inclusief een persoonlijke doedelzakspeler) ruim voorzien van onbetaalde rekeningen.
Wie hij stipt betaalde, was zijn architect – en dat was niet de minste. James Gillespie was een van de toonaangevende bouwmeesters in de overgangsperiode tussen de laatklassiek en de troubadourstijl. Hij had onder meer de kapel gebouwd die de laatste rustplaats van de graven van Mar, een notoir jacobietengeslacht, zou omringen.
Dat was de man die MacDonald nodig had. Als loot uit een familie van jacobieten wou hij een belangrijk deel van het familievermogen vastleggen in een laatste belijdenis van de trouw aan de Koningen aan de Overkant van het Water. Wat maakte het hem uit dat Henry IX Stuart, kardinaal York, de laatste afstammeling in rechte lijn van Jacobus II, in 1807 was overleden? Zijn rechten waren overgegaan op de koningen van Sardinië, die op dat moment nog niet behekst waren door hun droom van Italiaanse eenheid.
En het monument kwam er, zij het pas na het overlijden van zijn bedenker. Het staat er vandaag nog, in Glenfinnan, naast een goed bezochte katholieke kerk. Zijn originele vorm heeft het niet behouden, want vijftien jaar na de oprichting van het monument meende MacDonalds zoon Agnus dat het een uitbreiding behoefde, onder meer met het beeld van de onbekende strijder dat nu op de top van het monument staat. Opmerkelijk: de zoon verweet de overleden vader kennelijk niet het familiefortuin besteed te hebben aan een hopeloze zaak, maar zette de traditie voort.
Het zou nog meer dan een halve eeuw duren eer omstreeks 1890 er weer beweging kwam in de jacobitische zaak, en Victoria in haar oude dag stapelgek werd van de invloedrijke edelen en schrijvers die luidop hun gehechtheid aan de oude dynastie betoonden. Gelukkig voor de Hannovers was er dan de Eerste Wereldoorlog, en kon de officiële propaganda aantonen dat het onaanvaardbaar was dat een Wittelsbach, een Duitser, op de troon zou zitten in Londen. Toch boffen dat Hannover in Patagonië ligt…
Wat leert ons het monument in Glenfinnan? Dat trouw blijft leven door excentriekelingen, die voortdoen als ieder redelijk mens heeft opgegeven. En dat excentriekelingen niet noodzakelijk wind zaaien, maar ook monumenten bouwen die de eeuwen trotseren.