Wie de zestig nadert, heeft het voorrecht maar ook het nadeel historische vergelijkingen te kunnen maken op basis van eigen ervaring. Voorrecht, omdat het vergelijkingsmateriaal voor het grijpen ligt, maar ook nadeel, omdat het gekleurd is door de mechanismen die ons geheugen sturen. En die heten verdringing, verbloeming en selectie.
Onder dat voorbehoud kan ik het niet helpen een terugkeer te zien van patronen uit mijn kindertijd. Toen werden melk, brood, soep, ijs, groenten en wat nog meer aan huis geleverd door lieden die daar hun beroep van maakten, en meestal een titel droegen die op –man of –boer eindigde. Het kon ook niet anders, niet iedereen had een auto, en alle inkopen met de fiets doen was gewoon geen optie.
De opkomst van de auto bracht daar verandering in. Dat ding bood stukken meer stapelruimte dan een fietstas, en je moest het al erg bont maken aleer hij de inkopen niet meer kon tillen. Op de website www.geschiedenisbeleven.nl vind je onder het lemma ‘twintig verdwenen beroepen in beeld’ dan ook de bakker aan huis, de melkboer en de kolenboer.
Eerlijk waar, ik heb ze nog niet teruggezien, maar de levering aan huis is wel terug van weggeweest. Grootwarenhuizen hadden al enkele jaren een gat in de markt gezien en hielpen drukbezette tweeverdieners om toch iets van de zaterdag vrij te houden, door de inkopen thuis te leveren na een online bestelling. Sinds de pandemie begon, maken bestelwagentjes van alle slag onze straat onveilig met de meest uiteenlopende leveringen, van bloemen over boeken en elektronica tot – jawel, brood.
Eén ding is veranderd. Met het product dat ze leveren, hebben de bestellers geen bijzondere band. Ze praten vaak Nederlands met een accent dat doet denken aan het oosten van het Habsburgse Rijk, of zelfs aan het Tsarenrijk. Ze dragen een mondmasker, zoals iedereen, en vinden het belangrijk afstand te houden en snel weer verder te rijden. Een praatje is er niet meteen bij.
Hoe anders was dat in mijn jonge jaren. De melkboer droeg een stofjas en een pet, en kon mijn moeder eindeloos onderhouden, en soms zelfs vervelen met zijn toelichting bij de kwaliteiten van het product hij leverde. Hij was trots op wat hij deed. De melkboer was een mijnheer, minstens in de eigen ogen.
Muzikale kwaliteiten had hij niet, anders zou hij zeker een eigen versie hebben gemaakt van het aloude liedje van de scharensliep. Dat oud-Nederlandse lied is zowel in noordelijke als in zuidelijke varianten bewaard (lees daarover http://www.benhartman.nl/volksliederen/beroepen/scharenslijper/de-scheresliep/) , maar beide hebben één ding met elkaar gemeen: na een vergelijking met allerhande beroepen die hoger aangeschreven staan, eindigt de scharenslijper zijn zang als volgt
Sa vrienden voor ‘t leste
alle ambachten zijn goed
maar ‘t mijne is toch ‘t beste
schoon ik soms slapen moet
op hooi en strooi in ene stal
dan heb ik de kost voor niemendal.
Ironie, heel zeker, maar ook een vorm van beroepstrots, zelfs voor de meest nederige onder de ambachtslieden.
Aan het taalgebruik te merken was het overigens niet de scharenslijper zelf die zijn lot bezong, maar een vertegenwoordiger van de hogere standen. Die omschrijving horen we vandaag niet meer zo graag. Hoog en laag zijn niet meer aan de orde, en respect van wie beter af is voor wie minder vermag wordt al gauw afgedaan als paternalisme. Het rauwste egoïsme heet dan eerlijk en authentiek te zijn.
Ik hoef die authenticiteit niet, en had ik wat meer dichterlijk talent, zou ik me aan het schrijven zetten voor een liedje van de pakjesboer. In afwachting zorg ik er maar voor dat er koffie klaarstaat als hij langskomt. Met melk, suiker en een scheutje paternalisme.