Wie vanop een veilige afstand kijkt naar het ontstaan en verloop van de grote binnenkerkelijke discussies zal merken dat het vaak intrinstiek minder belangrijke splijtzwammen waren die de meest hevige conflicten konden uitlokken. Zelfs wie staalhard vasthoudt aan het beginsel lex orandi, lex credendi zal moeten toegeven dat het grootste probleem van de postconciliaire verdwazing in de Latijnse Kerk geen verband houdt met de liturgie – en toch was het de liturgie die mensen mobiliseerde voor of tegen de hervormingen.
In de orthodoxe kerken was het niet anders. Een hervorming in de zeventiende eeuw, die qua gebrek aan onderbouwing en overhaaste uitvoering verdacht veel gelijkenis vertoonde met Vaticanum II en zijn gevolgen, leidde tot het schisma van de zogenaamde Oudgelovigen. Op het terrein werd de grote splijtzwam de vraag of het kruisteken met twee dan wel met drie vingers geslagen moest worden. Vele duizenden gelovigen en priesters gingen in het verzet, en werden bloedig vervolgd. De vervolging leidde tot radicalisering en tot een antiklerikale stroming onder het gelovige volk dat zich door de hiërarchie in de steek gelaten voelde bij de verdediging van de traditie. Soms ging de radicalisering zo ver dat zelfs het huwelijk werd afgewezen als strijdig met de Goddelijke orde.

Vervolging noch radicalisering hebben de Oudgelovigen klein gekregen. Vandaag verenigen de voornaamste kerkgenootschappen van deze stroming een klein miljoen gelovigen. Tijdens het Interbellum slaagden de Oudgelovigen in Letland er zelfs in enkele keren eigen vertegenwoordigers in het parlement te doen verkiezen, wat duidelijk maakt dat we hier niet met verblinde wereldverzakers te maken hebben.
Een recenter schisma binnen de orthodoxie, vooral dan in Griekenland en Roemenië, betrof een andere ogenschijnlijke bijkomstigheid, namelijk het inruilen van de Juliaanse voor de Gregoriaanse kalender in 1924. Voor een deel van de orthodoxe clerus en gelovigen, paleoimerilogieten (van paleos, oud, en imeriloghion, kalender) was dit een kleine stap op weg naar een doorgedreven oecumenisme, en dus een stap te ver. Opnieuw werd een symbool teken van tweespalt, maar ging onder het symbool een fundamentele keuze schuil.
De dooddoener ‘is het dat maar?’ gaat in geloofszaken slechts zelden op. Laat dat ons alert maken voor al te grote tolerantie in ogenschijnlijke details. Maar laat ons ook de les van de priesterloze Oudgelovigen voor ogen houden, en beseffen dat de verdediging van de rechtgelovigheid kan uitdraaien op de meest volkomen negatie ervan.