Vandaag precies 189 jaar geleden, op 2 augustus 1831, overschreed het koninklijke Nederlandse leger bij Weelde de provinciegrens tussen Noord-Brabant en Antwerpen, die sinds een klein jaar ook gold als demarcatielijn tussen het muitende zuiden en het loyale noorden van het Koninkrijk. Aan het hoofd van de eerste divisie stond generaal baron Jozef Jacob van Geen, een geboren Gentenaar. Zijn staf werd geleid door de geboren Antwerpenaar Jean-Baptiste Cleerens. Een duidelijker indicatie van het feit dat de Tiendaagse Veldtocht geen internationaal conflict, maar een binnenlandse burgeroorlog was, is amper denkbaar.
Generaal Van Geen
Beide officieren hadden al samengewerkt in de Java-oorlogen, en Van Geens militair palmares ging terug tot de dagen van de Brabantse Omwenteling, toen hij diende in het leger van de Staten. Na een kort intermezzo in Franse dienst ging hij over in de dienst van de Bataafse republiek, later van het Koninkrijk Holland. De alea’s van de Napoleontische oorlogen brachten hem onder meer naar Spanje, waar hij diende onder generaal Pinoteau, de rechtstreekse voorvader van baron Hervé Pinoteau, die vaak omschreven wordt als het geweten van het Franse legitimisme van vandaag.
Cleerens kende een soortgelijke militaire loopbaan als Van Geen, maar is vooral bekend geworden als de initiatiefnemer voor het corps Jagers van Cleerens. Deze eenheid bestond uitsluitend uit Zuid-Nederlanders die trouw waren gebleven aan koning Willem, en was actief tussen 1831 en 1839, eerst bij het bewaken van de grens in Brabant, nadien in de Oost.
Majoor Cleerens
Tot Van Geens corps behoorden ook de Groningse flankeurs, een vrijwilligerseenheid die was samengesteld uit studenten van de universiteit aldaar, en waartoe ook twee Gentse studenten, de broers Steenstra Toussaint, waren toegetreden. Willem en Abraham werden later stadsgeneesheer in Batavia en Semarang. Opnieuw werden Noord, Zuid en Oost verenigd in de levensgeschiedenis van twee mensen.
De sfeer in het leger was voortreffelijk. Dr Ferdinand Augustijn Snellaert, nog een Gentenaar die deelnam aan de veldtocht, vertelt dat de eenheden optrokken onder het zingen van het Reiterlied uit Schillers’ Wallenstein (Wohlauf Kameraden auf’s Pferd). De Groningse flankeurs werden bij hun terugkeer ontvangen op een pastiche op het jagerskoor uit Carl Maria von Webers Freischütz, die als volgt klonk:
Daar zijn de Studenten! Juicht vaders en moeders!
Juicht meisjes, wier hart er een’ vriend onder telt!
Juicht vrienden en magen en zusters en broeders!
Uw lieveling keert, en hij keert als een held.
Studenten! – wij juichen, om U en ons zelven;
Om U, – roem en eer toch omringen uw pad;
Om U, die ’t verraad deed het onderspit delven;
Om ons, wijl gij keert in de dankbare stad!
Io ho, falala etc.
De meest bekende neerslag van de Tiendaagse Veldtocht in de Nederlandse liederenschat is minder hoogstaand, maar weerstond de tand des tijds beter. Het is het Weerbaarhedenlied, dat we op deze dag met graagte en ook met enige ironie inzetten:
En eens dan komt de dag
Waarop wij allen wachten,
Dan gaan wij naar de grens,
Om Belzen af te slachten.
Dan schiet het zevenvelds,
Met welgemikte schoten,
Dat godvergeten tuig,
Kartetsen voor de kloten.