Het zou overdreven zijn Nicolaas Ruyssen (1757-1826) uit te roepen tot een van de grootmeesters van de Vlaamse school. Vlaming was hij echter zeker, in de meest precieze zin van het woord, vermits hij werd geboren in Hazebroek. In de nadagen van de Oude Bedeling kreeg hij door de protectie van twee adellijke families de kans een tekenopleiding te volgen. Een ervan, de de la Basèques, ontfermden zich over hem wanneer hij terugkeerde van zijn studiejaren in Rome en een Frankrijk ontdekte dat hem tegenstond: intussen was immers de revolutie uitgebroken.
Die revolutie zou hem inhalen, vooraleer hij ze zelf op zijn beurt inhaalde. In 1793 staken de troepen van de infame generaal Vandamme het kasteel van de familie de la Basèque in Reningelst bij Poperinge in brand, waarbij een belangrijk deel van zijn bestaande oeuvre verloren ging. De familie en de huisvriend-schilder vluchtten naar de Verenigde Provinciën, waar de revolutionaire vloedgolf ze zou inhalen. Ruyssen koos voor een verblijf in Londen, waar hij een van de officieuze schilders van de emigrantengemeenschap werd, maar ook naam maakte bij de Engelse aristocratie. Met name zijn tekentalent was zeer gegeerd.
Nicolaas Ruyssen
In tegenstelling tot vele anderen keerde Ruyssen pas terug naar zijn vaderland toen het koninkrijk werd hersteld. Verzoening met Napoleon was niet aan de orde voor de principiële kunstenaar die hij was. Na zijn terugkeer aanvaardde hij ook de minder aangename consequenties van zijn diepe overtuigingen. Hij werd onder meer lid van het gemeentebestuur van zijn woonplaats Moerbeke, waar ooit de predikheer Willem van Moerbeke werd geboren, die voor Thomas van Aquino Aristoteles naar het Latijn vertaalde en zijn aardse leven beëindigde als aartsbisschop van Korinthe.
Ruyssens grote project was echter het herstel van het kloosterleven in Frans-Vlaanderen, meer bepaald op de Katsberg, waar de Antonianen tot de revolutiedagen een vestiging hadden. De kans dat die orde terugkeerde, was onbestaand, zodat Ruyssen zijn fortuin en netwerk inzette om een andere orde aan te trekken. Een eerste poging met een meer pedagogische insteek, gedragen door de Broeders van de Christelijke Scholen, mislukte, maar in 1826 kwamen zes trappisten om gestalte te geven aan een werkelijk contemplatief project in de Westhoek.
Het klooster van de Antonianen op de Katsberg
Ruyssens visie op wat moest gebeuren, was helder. Een project van herkerstening, in gesloten slagorde tegen revolutie en moderniteit, geworteld in de traditionele religiositeit van het oude Vlaanderen. De prediktaal moest dan ook het Nederlands zijn, niet het Frans.
Ruyssen overleed amper enkele maanden na de aankomst van de trappisten en werd in de abdijkerk begraven – een discrete lange neus aan de nieuwe orde van de revolutie, die kerken als begraafplaatsen verbood. Zijn project kwam spoedig onder druk te staan. Reeds in 1831 waren er discussies over het talige element van Ruyssens visie, en even later brak een groot conflict uit met de Kamerijkse aartsbisschop Louis Belmas, die zijn rechtlijnigheid al had bewezen door alle door de revolutie vereiste eden af te leggen Dat had hem het constitutionele bisschopsambt in het departement van de Aude opgeleverd. Belmas, intussen verplaatst naar Kamerijk, was trouwens een van de enige bisschoppen die tijdens de Honderd Dagen trouw zwoer aan Napoleon. In 1830 deed hij dat exploot nog eens over door enthousiast te reageren op de usurpatie van Louis-Philippe van Orléans.
De abdijkerk van de Katsberg, waar Ruyssen begraven werd
Kortom, geen figuur om geloofwaardig de erfenis van Ruyssen te beheren – maar wel iemand om te nemen wat hem niet toekwam. En dat gebeurde ook met de Katsberg, die onder diocesaan bestuur werd gebracht.
Of de Katsberg vandaag dichter aansluit bij de visie van Ruyssen of die van Belmas, moet u maar ter plaatse beoordelen. Dat de nieuwe abdijkerk in 1950 werd ingewijd door ene Angelo Roncalli, wekt niet bepaald vertrouwen.
Ruyssens getuigenis houdt echter stand. Het is artistiek, cultureel en religieus. Het is rechtlijnig zonder eenzijdig te zijn. Ook al is hij niet tot de eer der altaren verheven, wij vermoeden dat de Heer hem heeft onthaald met de woorden ‘Euge bone serve’.
Ruyssens woning in Godewaersvelde