Ondanks alles leeft er in tijden van corona veel hoop. De moeilijke tijden lijken een voorbode voor veel goeds. Er komt geen terugkeer van het oude, want net het oude was het probleem. Van globalisme en neoliberalisme tot urenlange files en professionele ratrace, het is ermee gedaan. We hebben het begrepen. Alles wordt nieuw.
Het zou interessant zijn deze voor velen herkenbare gedachten terug te voeren op religieuze ideeën, met name van christelijken huize. Dat is niet wat we van plan zijn. Ons referentiekader is vandaag de geschiedenis en ons vraagpunt is: hoe hebben samenlevingen gereageerd op momenten van onzekerheid en pijn?
Het meest recente grote voorbeeld is natuurlijk de Tweede Wereldoorlog. De combinatie van romantiek en wetenschap, van racisme en efficiëntie-denken confronteerde het Westen en met name Europa met zichzelf op een manier die zelden voordien gezien was (zeg nooit nooit). Kan dit gebeuren? Kan dit bij ons gebeuren?
De eerste jaren na de oorlog werden noodgedwongen in beslag genomen door de materiële heropbouw van de oorlogvoerende landen. Eens een normaal leven opnieuw tot de mogelijkheden ging behoren, waren de jaren vijftig begonnen.
Dat decennium is in ons onbewuste onverbrekelijk geassocieerd met ernst, conformisme en zelfs spruiten. Zeker, de welvaart nam toe, maar het culturele, sociale en politieke leven straalde kalmte en avontuurloosheid uit. Pas aan het einde van het daaropvolgende decennium, in de lente van 1968, kwam het strand weer onder het asfalt uit – nadat rond 1960 het koloniale project van menig Europees land definitief mislukt was.
Het antwoord op de catastrofe van 1940-1945 was dus minder een afscheid van het oude dan een vorm van restauratie. Politiek keerde men terug naar de parlementaire democratie, die in het Interbellum zo zwaar onder vuur had gelegen. Sociaal verloren de dromen van een geleide economie hun aantrekkingskracht ten voordele van een overlegmodel. Cultureel creëerde de toegenomen welvaart vooral een grotere toegang tot traditionele vormen van cultuurbeleving.
Een Nederlands gezin in de jaren vijftig, voor sommigen de nachtmerrie bij uitstek
Kijken we wat verder terug, naar de periode na de vijfentwintigjarige oorlog tussen 1789 en 1815, is het beeld niet fundamenteel verschillend. Het tijdvak onmiddellijk na de Napoleontische oorlogen is zelfs onder de naam van Restauratietijd in de geschiedenisboeken verzeild.
Natuurlijk kan dit beeld genuanceerd worden, maar de basislijn die erin bestaat dat crisisperiodes vooral een aanleiding zijn om te kappen met wat wordt ervaren als gevaarlijke experimenten of zinloze dwaalwegen, is aantoonbaar en verdedigbaar.
Wie als geschiedenisfilosofie de ononderbroken vooruitgang van het gesimplificeerde Verlichtingsdenken heeft, klinkt dit niet bepaald als een aantrekkelijk perspectief. Dat zou anders moeten liggen voor conservatieven, die hun maatschappelijke filosofie voor een belangrijk deel ontlenen aan hun bereidheid om collectief terug te keren op stappen die als misstappen worden geïdentificeerd.
Het is echter stil aan die kant van de zaal. Nogal wat van mijn conservatieve vrienden vinden het thuiszitten een geschikte aanleiding voor een spelletje zwartepieten, waarin wordt gezocht naar verantwoordelijken voor deze catastrofe. Verantwoordelijken met een gezicht, die voor een parlementaire onderzoekscommissie kunnen verschijnen.
Als positief project is dat toch wat mager, en die toestand verbaast des te meer, omdat er geen gebrek is aan open doelen.
Zo biedt de plotse opstoot van thuiswerk een uitgelezen gelegenheid om anders om te gaan met de traditionele dilemma’s tussen gezin en werk, creativiteit en verworteling. Plots is het niet meer nodig om elke andere week het vliegtuig of de sneltrein te nemen om na te denken over bedrijfsstrategieën. We doen dit nu thuis, met de kleuters als achtergrondgeluid. En de creativiteit, die we altijd met de stad hebben geassocieerd, wordt nu ook enthousiast beoefend op de meest verloren plekken van het platteland.
In de negentiende eeuw werden conservatieve plannenmakers geconfronteerd met een soortgelijke uitdaging. Als alternatief voor het wegtrekken van de actieve bevolking uit haar familiale biotoop, bevorderde men de pendelarbeid. Een goed vertakt spoorwegnet was geen bedreiging voor het dorp van moeder en vader, maar hielp net het in stand te houden. Natuurlijk vertoonde die oplossing ook nadelen en stoten we vandaag op haar grenzen – het zou eraan ontbreken na honderdvijftig jaar.
Net zoals de pendelarbeid kon bijdragen tot het bewaren van wat kostbaar was gebleken, kan het thuiswerk dat doen. Hallo, conservatief Europa? Aan het werk!
Verder herinnert de crisis ons eraan dat er meer in de wereld is dan het geld in zijn talloze vormen. Meer dan ooit zijn post-materiële – neen, laat ons niet modieus worden, en het gewoon hebben over immateriële waarden, cruciaal gebleken.
Traditioneel identificeerde het conservatisme zich met het immateriële, maar daar bleef de jongste tijd niet zo heel veel van over. De scepsis ten aanzien van sturend overheidsoptreden op het vlak van de economie verwerd tot de strijd voor extra PK’s in de auto van het kaderlid of de bedrijfsleider. De bekommernis over de continuïteit van de plaatselijk verwortelde cultuur werd een discussie over de vraag wie het monopolie van premies en bijdragen kon genieten. In extreme gevallen ging de vraag zelfs niet over wie wou meebouwen aan het lokale verhaal, maar over kleuren en genen – het materialisme in een andere vorm ten top gedreven.
De conservatieve droom anno 2020 – volgens diezelfde sommigen
Ook op dat vlak moet het conservatieve verhaal aandurven terug te komen op de eigen stappen, en zich het modewoord “practice what you preach” eigen durven maken.
Individueel en in de vele groepen waartoe we ons kunnen rekenen, is het moment gekomen om een stap terug te zetten. Niet in de kleinzielige betekenis van het afnemen wat is toegestaan, niet om rancunes bot te vieren, maar om in eer te herstellen wat we uit het oog waren verloren. Conservatieven moeten die oefening niet enkel voor anderen, maar ook voor zichzelf maken – misschien kunnen ze van de balk in het eigen oog wel een mooie brug maken. In het beleid, in het taalgebruik en in de symbolische orde is er meer dan voldoende aanleiding tot herstelwerkzaamheden. Wie neemt daartoe het initiatief?
Zullen we dan toch maar een dooddoener parafraseren? Goed, daar gaan we: never waste a good restauration!