Naar verluidt zou onze ijdelheid dit aardse tranendal pas verlaten wanneer ons lichaam een uur gestorven is. De Vastentijd is dus voor gelovigen een goed moment om hun zelfbeeld wat bij te stellen – niet op de manier die de publieke opinie van hen verlangt, maar op de manier die de Heer van hen verlangt.
Gelovigen, zeggen we in het Nederlands. In het Frans kan je ook croyants zeggen, maar is fidèles toch couranter. Is fideliteit, trouw dan voorbehouden aan de dochters en zonen van de Kerk? Ik denk het niet – en maak graag gebruik van deze Aswoensdag voor een les in nederigheid.
Aan de Gentse Koperstraat bevindt zich een gebouw dat van buitenaf slechts opvalt door zijn lelijkheid en ogenschijnlijke verwaarlozing. Het is sinds 1835 de zetel van de loge Le Septentrion, die niet enkel in haar naam, maar ook in haar activiteiten de Franse taal gebruikt.
Een binnenzicht van Le Septentrion
Wat de Septentrion onderscheidt van de andere Gentse werkplaatsen, is haar langdurige verankering in het Zuid-Nederlandse legitimisme van de negentiende eeuw, beter bekend als het orangisme.
Na de muiterij van 1830 was de Septentrion een van de vijf loges die weigerde zich los te maken van de Nederlandse Grootloge onder het grootmeesterschap van Prins Frederik. Vanzelfsprekend weigerde zij ook toe te treden tot het in 1833 opgerichte Grootoosten van België. Hoe zou je zelf zijn…
Waar de vier andere werkplaatsen die weigerden toe te treden (in Doornik, Antwerpen, Verviers en Luik) echter een voor een op hun stappen terugkeerden, bleef men in Gent de oude orde trouw. Op elke bijeenkomst werd een heildronk uitgebracht op de Koning, en dat die Willem heette, was voor niemand een punt van discussie. Met enthousiasme zong men het loflied op grootmeester Prins Frederik, met als refrein “un vrai Maître est le fils d’un vrai Roi”. Dat er ook valse exemplaren bestonden, was een evidentie.
De bewaker van die trouw was zonder twijfel Hippolyte Metdepenningen, de geduchte orangistenleider, die in 1839 in zijn loge werd toegezongen met de volgende strofe:
Quand verrons-nous, libres de notre chaine,
Mon gai refrain sur le métier remis?
Cobourg présent voit augmenter la haine
Guillaume absent voit doubler ses amis !
O compagnons ! Pour nous quel jour superbe !
Où tout un peuple, ému d’un saint transport,
Lui prouvera qu’en dépit du proverbe
Les absents n’ont pas toujours tort…
Metdepenningen overleed in 1881 in het harnas : hij was nog steeds achtbare meester van Le Septentrion, en Le Septentrion maakte deel uit van het Grootoosten van Nederland. Amper een jaar later deden zijn broeders wat ze gedurende zijn leven nooit hadden aangedurfd: ze sloten zich aan bij het Belgische Grootoosten. Slechts vier broeders lieten hun verzet tegen deze beslissing notuleren. Was het uit eerlijke schaamte dat Le Septentrion in 1886 het voortouw nam voor de oprichting van Metdepenningens standbeeld voor het Gentse gerechtsgebouw?
Maar laat ons eerlijk wezen: welke groepering of sociëteit bleef in het Zuiden tot een halve eeuw na de muiterij haar trouw zo duidelijk belijden? En welke gelovige wist op dat moment nog welke Walpurgisnacht de revolutie van 1830 was geweest?