Niet enkel de dames onder ons overkomt het, ook een heer van stand staat wel eens voor zijn kleerkast met het onaangename gevoel dat hij niets heeft om aan te trekken. Stijlvolle vrijetijdskledij, bijvoorbeeld, het lijkt wel een contradictio in terminis. Keer op keer bekruipt je de verleiding inkopen te gaan doen in een Alpenland en terug te keren in een versgemaakte variante op de Trachtenmode.
Wat probleemloos kan in Oostenrijk of Beieren, is in de Lage Landen anathema. Links of rechts is er wel een werknemer van een Duits bedrijf die zich vertoont in iets Trachtenachtigs, maar hij heeft dan het excuus van het exotisme. Dat is niet iedereen gegeven.
Het blijft me soms verbazen dat geen enkele ontwerper de inval heeft gehad om inspiratie te zoeken bij de eigen traditionele klederdrachten van de Lage Landen. Bij nader toezien verbaast dat echter helemaal niet. We hebben onze klederdrachten opgesloten in de folklore. De witte kapjes uit de Hollandse vissersdorpen en de blauwe boerenkiel uit Brabant wekken enkel de lachlust op. Laatstgenoemde is overigens dermate verbonden met de muiterij van 1830, dat die lachlust volkomen terecht is. Enkel in Staphorst, het Asterixdorpje in Overijssel, lijkt de traditionele klederdracht nog wat stand te houden, maar eerlijk gezegd vind ik daar geen geschikte inspiratie in.
Dat ligt anders bij de oude Hindelooper klederdrachten. Een beetje couturier, met zin voor geschiedenis en innovatie, vindt hier een grabbelton aan motieven en beelden.
Straks, in 2033, is het honderdvijftig jaar geleden dat Maria Dirkje Husser, de laatste inwoonster van deze Friese stad die dagelijks de traditionele klederdracht droeg, overleed. Wie durft het aan tegen die datum nieuw leven te schenken aan een oud gebruik – niet enkel in Hindeloopen, maar in al de Nederlanden?