Het is amper geweten dat gedurende de jaren twintig van vorige eeuw het legitimistische denken in Montenegro werd aangestuurd vanuit de Nederlanden – meer bepaald vanuit Luik. Daar hadden een aantal voormannen van de zogenaamde “groene” partij een toevlucht gevonden na de mislukking van de “Kerst van Cetinje”, de gewapende opstand waarmee zij op Kerstdag 1919 hadden geprobeerd het slechte theater van de Grote Volksvergadering van Podgorica terug te draaien. In Pogdorica werd onder Servische druk beslist (in die volgorde) dat de dynastie Petrovic-Negos haar rechten op de troon had verbeurd, en dat het land zou aansluiten bij Servië. Let wel: bij Servië, en niet bij het in aanbouw zijnde koninkrijk van de Zuid-Slaven, want op die manier kon Belgrado zich erop beroepen het volkrijkste onderdeel van het nieuwe rijk te zijn. De “Hollandse rekenkunde” was duidelijk niet onbekend op de Balkan.
Dat de legitimisten groen als kleur droegen, heeft overigens niets te maken met vroege uitingen van ecologisme en ook niet (wat men wel eens kan lezen) met hun agrarische achterban. Het is een gevolg van het feit dat de kiesbrieven voor de Servischgezinden wit waren en die voor hun tegenstrevers groen.
Waarom had het koninkrijk Servië, onder de dynastie Karageorgevic, het zo gemunt op het “tweede Servische koninkrijk”? Er waren zeker opportuniteitsredenen, zoals grotere invloed op het tot stand komen van het koninkrijk Joegoslavië, en ook recente aanleidingen, zoals het feit dat Montenegro zich in 1916, tegen de zin van zijn vorst, genoopt had gezien een wapenstilstand te sluiten met Oostenrijk-Hongarije.
De fundamentele redenen lagen echter dieper. Op 29 mei 1903 (Oude Stijl) vermoordde een commando van de jacobijnenclub de Zwarte Hand, onder leiding van luitenant Dragutin Dimitrijevic, koning Alexander Obrenovic, zijn echtgenote koningin Draga en aantal ministers en hoge militairen op beestachtige wijze. Vermits het koningspaar kinderloos stierf, was de Montenegrijnse prins Mirko hun legitieme opvolger, maar dat was niet wat de samenzweerders wensten. Zij wensten dat de anti-Oostenrijkse familie Karageorgevic op de troon kwam. Letterlijk betekent die naam “Zwarte Joris”. Het klinkt als een bandiet uit een slecht kinderboek, en dat is ook een van de correcte omschrijvingen voor deze lieden, naast die van “Orléans van de Balkan”.
Dimitrijevic, de leider van de coup, had de smaak kennelijk te pakken. In 1915 smeedde hij plannen om de Montenegrijnse koning Nikola met zijn familie te vermoorden, misschien aangespoord door het succes van zijn actie in Sarajevo in 1914, waarbij de Oostenrijkse troonopvolger Franz Ferdinand en zijn echtgenote werden vermoord. De gevolgen van die aanslag zijn bekend, zodat er allicht slechts weinigen een traan gelaten hebben toen Dimitrijevic in 1917 zelf voor een vuurpeloton eindigde.
Niet een putsch, niet een oorlog, maar een goed geregisseerde democratische komedie heeft er uiteindelijk voor gezorgd dat de Petrovic-Njegosdynastie opzij werd geschoven en dat het gehele Zuidslavendom onder de hoede van de Servische bandietenbende kwam.
Het Blauwe Paleis in Cetinje, de historische hoofdstad van Montenegro
Het was dan ook een vorm van immanente rechtvaardigheid toen in 2006 Montenegro weer onafhankelijk werd, na een interregnum van minder dan een eeuw. Nog sprekender was de beslissing van het Montenegrijnse parlement in 2011 om een wet goed te keuren over het statuut van de afstammelingen van de dynastie. Daarbij erkende het parlement formeel het illegitieme karakter van de beslissingen van de Grote Volksvergadering van Podgorica. Daarnaast worden de afstammelingen van de dynastie bevestigd in hun historische rol, en krijgen zij specifieke rechten inzake de verkrijging van de Montenegrijnse nationaliteit. Met overheidsmiddelen werd verder een Petrovic-Njegosstichting opgericht, onder leiding van het familiehoofd en met de opdracht humanitaire en culturele taken uit te voeren, naar de discretie van de familie.
De Montenegrijnse wet is een mooi voorbeeld hoe historische herstel mogelijk is ten aanzien van de families die door hun landen vaak zo ondankbaar zijn behandeld. Een dergelijk herstel kan ook een stap naar een meer volkomen restauratie zijn, en verdient ook daarom onze aandacht.