Volgend jaar is het dertig jaar geleden dat de Muur viel, en toch is er midden in ons hoofd nog een IJzeren Gordijn. Nog om de andere dag horen we een land uit Centraal-Europa situeren in “het Oostblok”, en onze intellectuele geschiedenis van Europa blijft vooral een Atlantische geschiedenis. Dat geldt ook onverkort voor wie graag verkondigt een hekel te hebben aan de Verenigde Staten en elke vorm van Angelsaksische dominantie op politiek en academisch vlak, een neiging die Geheime Nederlanden overigens zonder al te veel moeite weet te bedwingen.
Een van de boeiende denkers die op basis van deze vervelende vorm van bijziendheid onbekend blijven in onze streken, is de Oekraïense ideoloog van het “statisme”, Viacheslav Lypynsky, een tijdgenoot van Ivan Ilyin, waarover we het al eerder hadden. Net als een reeks andere denkers uit Centraal- en Oost-Europa onderging Lypynsky de invloed van Charles Maurras, wiens honderdvijftigste geboortedag eerder dit jaar werd herdacht.
Over Maurras kan veel worden gezegd. Op de keper beschouwd is zijn talent meer dat van een stilist dan dat van een denker, en zijn zin voor scherpe formuleringen kreeg vaak de overhand op de precisie van de inhoud. Voeg daarbij zijn antisemitisme, altijd een feilloze indicator van intellectuele luiheid, en zijn haast pathetische poging om nationalisme en monarchaal denken tot een synthese te brengen, in de beste vroeg-revolutionaire traditie, en er lijken niet zo veel redenen te zijn om zijn werk te lezen. Als echter de boom aan de vruchten moet worden beoordeeld, dan valt het op hoeveel boeiende denkers de school van Maurras hebben gevolgd. Om maar een paar namen te noemen: Pierre Boutang in Frankrijk, Ernst Karl Winter in Oostenrijk en Viacheslav Lypynsky in Oekraïne.
Lypynsky in 1926
Naast Franse invloed onderging Lypynsky ook invloed van de zogenaamde school van Krakau, een groep historici en filosofen die in de Habsburgse Dubbelmonarchie reflecteerden over de Poolse geschiedenis en het betere uit de Poolse traditie wensten te distilleren. Het resultaat was een oefening in zelfkritiek, die de nationale elites een spiegel voorhield, en daaruit bleek dat hun palmares van opstand en onderling conflict de beste weg naar zelfvernietiging was.
Ook Lypynsky hield zich ver van allerhande vormen van nationaal messianisme, die in de late negentiende en vroege twintigste eeuw zo populair waren. Zijn “statisme” was dus vooral een antwoord op het courante “populisme” van toen en moet ook in die context worden begrepen. Vandaag is “populisme” weliswaar verworden tot een scheurmandbegrip, maar dat neemt niet weg dat de tijdsgeest inderdaad voor een deel vorm wordt gegeven door even ongeloofwaardige als hardnekkige verwijzingen naar de gezonde inzichten die de gewone man zouden kenmerken. Lypynsky’s antwoord op dat soort kreten is dus alleen al om die reden actueel.
Opmerkelijk is de nadruk die hij in dat kader legt op het belang van de staat. Zijns inziens kan een (nationale) gemeenschap maar tot ontwikkeling komen in de dialectiek tussen staat en maatschappij, waarbij het eerste element het actieve en het tweede het passieve of reactieve beginsel is. Anders gezegd: de staat is de motor van verandering, terwijl de maatschappij eerder statisch mag heten. Terminologisch bekeken, komen we zo in een wat verwarrend verhaal terecht: “statisme” gaat dus niet alleen over de staat, maar ook over het statische karakter van de niet-staat…
Lypynsky’s benadering is dus zeker geen staatsafgoderij in de slechtste traditie van jacobijns nationalisme, maar wel een dialectische benadering die waarschuwt tegen een overwaardering van de maatschappij. “Dialectisch” impliceert ook dat er behoefte is aan bemiddelaars, en die ziet hij in de intelligentsia, terwijl hij aan de aristocratie een dialectische taak bij uitstek toewijst: het actief doorgeven van de (essentieel passieve) traditie. Voor iemand die tot beide sociale groepen behoorde, was de uitdaging niet min. Dat geldt des te meer omdat Lypynsky familiaal afkomstig was uit de Poolssprekende lagere adel, en toch een rol opnam in de beweging voor autonomie van Oekraïne, met behoud echter van de katholieke traditie.
Na de catastrofe van 1917 en de daaropvolgende periode van verwarring moest ook Lypynsky uitwijken naar de vrije wereld. Hij vestigde zich eerst in Oostenrijk en later in Berlijn, waar hij zich hoegenaamd niet thuis voelde en zich ergerde aan de kleinheid en het brallerige radicalisme van de emigrantenpolitiek. Hij overleed in Wenen in 1931. Van zijn werk is niet zo heel veel vertaald in talen die hier courant toegankelijk zijn en zijn archieven liggen momenteel in Rome, ontoegankelijk voor onderzoek. Het IJzeren Gordijn in ons hoofd wordt goed onderhouden.