De lieden die Bismarck omschreef als kerels zonder vaderland, en Helmut Kohl – preciezer – als kerels zonder geschiedenis, vieren vandaag feest. Ze doen dat in triomfmodus, wat altijd een slecht voorteken is. De overwinning is vaak een gelegenheid voor slechte poëzie; het is in tijden van nederlaag, verdrukking en bedreiging dat de Muzen te hulp komen. Finem lauda, wist Don Alfonso al.
Het zal sommigen geen plezier doen, maar een van de betere verzen over 1 mei is van de hand van de jonge Hugo van Hofmannsthal, die op 1 mei 1890 zijn gevoelens over de rode stoet op papier zette. Het eerste deel van het derde vers is daarbij een akelige voorspelling van wat werkelijkheid is geworden in de twintigste eeuw .
Tobt der Pöbel in den Gassen, ei, mein Kind, so lass ihn schrei’n.
Denn sein Lieben und sein Hassen ist verächtlich und gemein.
Während sie uns Zeit noch lassen, wollen wir uns Schönerm weih’n.
Will die kalte Angst dich fassen, spül sie fort in heissem Wein !
Lass den Pöbel in den Gassen: Phrasen, Taumel, Lügen, Schein,
Sie verschwinden, sie verblassen – Schöne Wahrheit lebt allein.
De jonge Hugo von Hofmannsthal