Als ik dezer dagen in Mechelen kom, probeer ik dat op het halve uur te doen. De beiaard van Sint-Rombouts laat dan een aantal oude melodieën horen, en eindigt op het vrolijke toontje van “De koekoek”.
Met die vogel heb ik niets, en met het lied eigenlijk ook niet. Maar pater Boones standaardwerk over het Nederlandstalige volkslied leert ons dat de melodie onder een andere naam bekend staat in de Zuidelijke dan wel in de Noordelijke Nederlanden. Wat in Mechelen “De koekoek” heet, zou in Delft “Al is ons Prinsje nog zo klein” genoemd worden. Met andere woorden: om het halve uur klinkt over de Mechelse daken een aloud Oranjelied:
“Al is ons Prinsje nog zo klein, vivat !
Alevel zal het Stadhouder zijn, vivat !
Al buigt de stam, al kraakt het riet,
Alevel treurt Oranje niet !
Vivat Oranje, hoezee !”
Dat is overigens niet de eerste keer. In de herfst van 1830 speelde de blinde stadsbeiaardier de zelfde melodie vanop de zelfde toren, en dat is hem slecht bekomen. De plaatselijke vertegenwoordigers van het nieuwe Belgische bewind, wier vakkundigheid inzake relschoppen en plunderen door niemand werd betwijfeld, stormden de toren op en gaven de arme man een stevig pak slaag. Het gegeven dat hij er niet aan dacht om zijn muziekkeuze aan te passen aan de gewijzigde politieke omstandigheden maakte hem tot een verdacht sujet, dat hardhandig moest worden herinnerd aan het feit dat anderen nu de plak zwaaiden.
Dat de geliefde melodie van de oude beiaardier 188 jaar na datum weer vanop de toren klinkt, is een vorm van historisch rechtsherstel, of zoals men dat vroeger in het nabijgelegen bisschoppelijk paleis zou hebben genoemd: van immanente gerechtigheid. Als dit het tempo is waarop in Mechelen historische vergissingen worden gecorrigeerd, ligt het in de lijn van de verwachtingen dat de stad in het jaar 2203 overgaat tot het omdopen van een van de stedelijke pleinen tot Aartsbisschop André Jozef Léonard-esplanade.