Gisteren was het vijf jaar geleden dat Paus Benedictus XVI terugtrad uit zijn ambt en ons confronteerde met het ongemakkelijke fenomeen van de Paus-emeritus. Vijf jaar later zijn we de stijl van zijn opvolger gewend geraakt. Die roept meer herinneringen op aan de beginjaren van Johannes Paulus II dan aan enige andere periode uit de kerkgeschiedenis. Net zoals toen heerst een gevoel van een nieuwe stijl en een nieuwe dynamiek, gecombineerd met een dominantie van de ethiek in het binnenkerkelijke debat.
Als iets het pontificaat van Benedictus anders maakte, was het precies de relativering van dat ethische debat. Kardinaal Ratzinger had de Congregatie voor de Geloofsleer bijna vijfentwintig jaar geleid toen hij Paus werd. Zijn ervaring aldaar was merkelijk ruimer dan de loutere studie van de sexuele of de sociale moraal van de Kerk, en had minstens ook betrekking op doctrinaire kwesties, die amper een buitenstaander kunnen fascineren. Daarenboven had de fijnzinnige intellectueel Ratzinger zijn creativiteit botgevierd op de meest uiteenlopende themata, wat niet zonder gevolgen bleef voor de bestuurder Benedictus.
Het wezensmerk van zijn pontificaat is voor mij dan ook de evenwichtige verdeling van de aandacht tussen het Goede, het Ware en het Schone.
Beweren dat Benedictus geen belangstelling had voor ethische vraagstukken, zou het licht van de zon ontkennen. Net zoals Johannes Paulus II zocht hij een ethisch discours dat recht deed aan de grondwaarden van de Kerk, zonder ten onder te gaan aan herkauwgedrag. Net zoals Franciscus (en ook Johannes Paulus II) besefte hij dat dit ethisch discours niet beperkt mocht blijven tot vragen van individuele ethiek, maar ook betrekking moest hebben op de gemeenschap en de grote collectieve verbanden.
Daarnaast besteedde Benedictus echter meer aandacht dan anderen aan terreinen die langzamerhand waren losgekomen van het kerkelijke denken. De grote filosofische debatten van vandaag hebben met name betrekking op epistemologische en antropologische kwesties. Wat weten wij over de mens, en met name: wat weten wij over zijn vermogen te weten ? Dat debat is stukken boeiender dan het neopositivistische riedeltje dan ons zo graag wil doen geloven dat de wetenschap alle problemen heeft opgelost, of minstens aan het oplossen is. Wetenschap als opium van het volk.
En ten slotte was Benedictus ook van nabij betrokken in het streven om de Kerk en de Schoonheid, binnen en buiten de liturgie, in gesprek te houden. Soms werd hij daarom geridiculiseerd, maar die flauwe humor ging voorbij aan de volwaardige plaats die de esthetiek verdiende in zijn omvattende op de verhouding tussen geloof en wereld.
Echte maatschappelijke relevantie van de Kerk heeft meer te maken met het vinden van een evenwicht tussen de eigen aandacht voor deze drie terreinen dan met aansluiting te vinden bij de mediatieke stromingen van het moment. Echte relevantie overstijgt immers het momentane.
Daarom mis ik Benedictus elke dag. In tegenstelling tot wat velen denken, heerst in de Kerk van vandaag een tendens die meer op het verleden is gericht dan enkele jaren geleden. Zeker, op het relatief recente verleden, maar dat is net het verleden waarvan we het minste mee kunnen aanvangen, omdat we er onvoldoende afstand van kunnen nemen. De Kerk van vandaag mist ook ambitie, en plooit zich terug op het vertrouwde terrein van de ethische kwesties. Die zijn belangrijk, maar passen in een ruimer kader. Hoe ruim, heeft Benedictus ons getoond.