Een goede vriend van me plaag ik geregeld met de herinnering aan zijn huwelijksmis. Met zijn huwelijk is er niets mis, voor zover ik weet, maar naar het alleluja dat toen na het Evangelie klonk, mag ik niet meer verwijzen. Dat kwam namelijk uit Händels Coronation Anthems.
O, is het zo iemand, zal u denken. Iemand als de Vlaamse dirigent Philippe Herreweghe, die Händel “te simpel” vindt? Neen, het probleem ligt elders. De Anthems in kwestie werden in 1743 geschreven met het oog op de kroning van George II, keurvorst van Hannover en usurpator van de Britse tronen – en van usurpatoren houdt de vriend in kwestie niet.
Er bestaat nog erger dan de Coronation Anthems, namelijk het oratorium Judas Maccabeus, geschreven om de overwinning van de protestantse Hannovers onder leiding van de zogenaamde hertog van Cumberland op de troepen van Bonnie Prince Charlie (de echte koning Charles III) bij Culloden in 1745 te vieren. De wijze waarop mijn vriend Händel afwijst, is zo mogelijk nog principiëler dan die van Herreweghe – en wie zijn muzieksmaak kent, moet dat verbazen.
Misschien hebben we de oplossing gevonden. Want het klassieke beeld van de Hannovergerichte Händel moet op zijn zachtst gezegd bijgesteld worden.
Dat blijkt met name uit zijn samenwerking met de nobele tekstdichter Charles Jennens (1700-1773), die Händel voorzag van de libretti voor zijn oratoria Saul, Belshassar en de Messiah, en ook voor de ode L’Allegro, il Penseroso ed il Moderato, een van de fijnste muzikale uitwerkingen van de barokke temperamentenleer.

Charles Jennens, Händels goede geest
Messiah is ongetwijfeld Händels meest populaire oratorium, maar verwijst ook naar de grondbeginselen van de theologie van de Non-jurors, de traditionele anglicanen die weigerden de eed van trouw aan een usurperende koning af te leggen. Saul wordt door de exegeten beschouwd als een meditatie over het lot van de koning-martelaar Karel I en de klachten over het lot van het in ballingschap levende uitverkoren volk in Belshassar werden door menig tijdgenoot in verband gebracht met andere uitverkorenen van de Heer, die ook in ballingschap dienden te leven: het Huis Stuart. Naast de hannovergezinde Händel is er dus ook een jacobitische versie te verkrijgen.
De samenwerking tussen Händel en Jennens duurde tien jaar, van 1735 tot 1745. Ze kwam tot een einde in het jaar van Culloden. Volgens Jennens’ biografe Ruth Smith vond Händel het onkies om Jennens om een libretto voor Judas Maccabeus te vragen. Allicht vond Jennens het ook onkies om verder samen te werken met de componist van dat werk. Overloperij tolereerde hij niet, niet bij Händel, en ook niet bij de Oxfordse don William King, die in 1761 zijn onderwerping aan George III bekendmaakte, en meteen de vriendschap met Jennes opgezegd zag.

William, pseudo-hertog van Cumberland, in het dagelijkse leven slager,hier vereeuwigd tijdens het mishandelen van een paard