Een beetje democraat in dit land voelt zich al gauw hoog verheven boven inwoners van andere landen. Want hoewel we nog de last meezeulen van een aftands koningshuis, dat enkel wordt bestreden door een nog veel aftandser Republikeins Genootschap, hebben we ons tenminste losgemaakt van dat belachelijke fenomeen dat adel heet. Althans, we laten het rustig uitsterven en letten er zorgvuldig op dat niemand nog “verheven” zou worden tot die stand. Want wie zich verheft, zal vernederd worden en wie zich vernedert, verheven, leerde ons de dominee – vergetende dat er een cruciaal onderscheid bestaat tussen zich verheffen en verheven worden.

Dat we ons de naam van de laatste verhevene amper nog kunnen herinneren, spreekt boekdelen. De indruk die Johan Frederik Theodoor van Valkenburg op ons maakt, is vooral die van een brave burger. Burger, in alle betekenissen van het woord, en braaf vooral in de saaie betekenis. Dat hij zijn adelsverheffing in 1939 enkel te danken had aan het feit dat twee eeuwen voordien drie van zijn voorouders zitting hadden genomen in het stedelijke bestuur van Haarlem, wist die indruk niet uit, integendeel.

De persoonsfiche van Jhr Van Valkenburg, met onderaan het verheffingsbericht

Na Van Valkenburg begon een stille periode. Er waren gewoon geen adelsverheffingen meer, zelfs niet na de Tweede Wereldoorlog, die eigenlijk wel enkele mooie gelegenheden bood – misschien zelfs op postume titel. In 1953 bevestigde het kabinet dat voortaan geen gebruik zou worden gemaakt van de mogelijkheid tot adelsverheffing, een beleidslijn die tot 1994 werd gehandhaafd.

Dan kwam de Wet op het Adeldom tot stand, die poneert dat de enige manier om toe te treden tot de Nederlandse adel bestaat in inlijving, wanneer een buitenlandse edele de Nederlandse nationaliteit verwerft. Dan wordt rekening gehouden met buitenlandse adellijke titels en kan men toch nog toetreden tot de Nederlandse adel. Voor het overige kunnen enkel leden van het Koninklijk Huis en voormalige leden van dit Huis, tot drie maanden na het verlies van hun lidmaatschap des Huizes, tot de adelstand verheven worden.

Je hoeft geen grote kennis van (symbolische) economie te hebben om te zien wie de grootste begunstigden van dit stelsel zijn. Dat zijn de bestaande adellijke families, die hun symbolische goed nog zeldzamer en dus nog waardevoller zien worden. Het afsluiten van de toetreding tot de adel is het kunstmatig creëren van schaarste. Wat dat in het licht van de wetten van vraag en aanbod betekent, weet het kleinste kind. En wie beweert dat een adellijke titel geen symbolisch goed is, heeft vooral een nieuwe bril nodig. Kortom, als iemand voorstander zou moeten zijn van een herziening van het Nederlandse adelsrecht, zijn het de bovenvermelde democraten.

Een terugkeer naar het oude adelsrecht is echter een heilloze weg. Dat toont het precedent Van Valkenburg aan. Iemand wordt niet geadeld wegens de verdiensten van zijn voorzaten. Dan is de oude Franse praktijk merkelijk sterker. Daar bestond in de vroege achttiende eeuw de gewoonte om een verdienstelijk persoon te huldigen door diens ouders of grootouders te adelen. Zij hadden immers aangetoond dat de drie generaties die nodig zijn om een heer op te leiden, voorbij waren. De verdienstelijke persoon was niet de bron, maar wel de uiting van het adeldom, dat op die manier werkelijk familiaal werd.

Ik maak me geen illusie, de tijden zijn niet rijp. Maar net zoals Gijsbert Karel van Hogendorp tussen 1806 en 1809 in huis Adrichem in Beverwijk nadacht hoe een alternatief voor de vanzelfsprekendheden van zijn tijd toch mogelijk was, komt het ons toe dat te doen voor onze tijd.        

Huis Adrichem in Beverwijk

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s