Voor de zoveelste keer waren we vriendschappelijk aan het bekvechten. Bewust van de ridderlijke neiging van onze jonge vriend om de familie Orléans toch niet helemaal te laten ondergaan in de walmen van haar geschiedenis, vroegen we hem duidelijk te maken welke verdiensten zij dan hadden die niet kon worden toegeschreven aan de oudste tak van het huis Bourbon.
Met het zelfvertrouwen van een Cyrano der Bergerac sprak hij: “Het Vreemdelingenlegioen.” Dat was weliswaar een nevenproduct van de verovering van Algiers, het laatste geschenk van de legitieme monarchie aan Frankrijk, maar werd inderdaad opgericht bij ordonnantie van 10 maart 1831 – tijdens het regime van de Burgerkoning dus.
We stonden even paf en moesten onze nederlaag erkennen. Tot we weer thuiskwamen en onze opzoekingen grondiger konden doen.
Al gauw bleek de leegte van het orléanisme ook hier niet te ontkennen. Zeker, het legioen werd in maart 1831 opgericht, maar verving een vergelijkbare eenheid, opgeheven door dezelfde Louis-Philippe op 5 januari van hetzelfde jaar: het legioen of regiment van Hohenlohe.
Hohenlohe? Hoort die niet eerder thuis in Duitsland? Overal in Europa, zou hij geantwoord hebben. Ludwig Aloys Joachim, prins Hohenlohe-Waldenburg-Bartenstein was immers bij uitstek een heer van het oude Europa, waar landsgrenzen ondergeschikt waren aan familiale verbindingen. Toen hij lid werd van de Franse Eerste Kamer, de Chambre des Pairs, schreef een liberale waarnemer met een mengsel van spot en respect over hem dat hij een “ultra-féodal par état [was], par principes, par sentiment inné. C’est l’Ancien Régime personnifié avec ses erreurs, ses abus, ses préjugés, et à tel point que, s’il était possible que ces lignes parvinssent sous les yeux du noble pair, il serait loin, sans doute, d’y trouver autre chose qu’un éloge flatteur. »

Prins Hohenlohe als bevelhebber van zijn regiment
Hohenlohe was vanaf 1816 bevelhebber zijn regiment, waarvan hij de dagelijkse leiding natuurlijk aan beroepsofficieren overliet – nog zo’n mooie traditie van het Ancien Régime. Het moest een toegangspoort tot het leger van de Bourbons zijn voor wie noch Fransman, noch Zwitser was, want de Zwitserse regimenten behielden een bijzonder statuut.
In het regiment Hohenlohe dienden 250 soldaten uit de Nederlanden, met een bijzonder overwicht voor het Zuiden. Eigenaardig genoeg maakten de rollen van het regiment een onderscheid tussen soldaten afkomstig uit “Belgique” of “Hollande”, terwijl voor de officieren steeds de aanduiding “Pays-Bas” werd gebruikt. Een van hen was Jean-Baptiste Jacques, die onder Bonaparte als sergeant had gediend, maar het pas na Waterloo tot officier bracht, onderluitenant in 1819 en luitenant in 1826. In 1829 ging hij over naar een linieregiment. Jacques illustreert de relativiteit van de zielige verhalen over officieren die hun verdere loopbaan gefnuikt zagen door de rancune van de Bourbons.

Een soldaat van het regiment Hohenlohe
De rancune van de Orléans was een werkelijkheid. Het regiment van Hohenlohe moest en zou verdwijnen. Voor haarden van legitimiteit was er geen plaats meer. Iets anders zou het vervangen.
Is er immanente rechtvaardigheid? Ongetwijfeld, want in het in 1831 opgerichte Legioen zouden keer op keer uitingen van respect voor de legitimiteit een plaats krijgen. Tot vandaag.