Mijn nieuwe buur heeft ongetwijfeld ook enkele vervelende trekken, maar een van de fijnere gevolgen van zijn verhuizing naar onze buurt is dat we op geregelde tijdstippen mee mogen genieten van zijn muziekkeuze. Die is niet noodzakelijk de mijne, maar goed is ze zeker.

Daarenboven valt zijn omgang met muziek niet als egoïstisch te omschrijven. Eén keer per dag, niet meer en niet minder, meestal rond de tijd van het noenmaal, gaat de volumeknop open en mogen onze stille grachtentuinen zich verheugen in een volledig werk uit de westerse muziekgeschiedenis. Allicht kunnen muzikaal meer geschoolden zelfs de uitvoeringen herkennen, maar dat lukt me vooralsnog niet.

Vandaag hadden we recht op Beethovens tripelconcert. Dat werk fascineert me al lang, om twee afzonderlijke maar toch samenhangende redenen.

Louter esthetisch beschouwd confronteert het werk ons met de vraag naar de verhouding tussen eenvoud en complexiteit in  de muziek, maar ook in andere kunsten. De pianolijn van het werk staat bekend als “makkelijk”, maar dat kan je niet zeggen van de partijen voor de viool en de cello. Die gaan alle kanten uit met de melodie, zodat sommige wijsneuzen menen dat de versiering de overhand haalt over de essentie. Wie dat poneert, dient dan wel te beschikken over een feilloos instrument om de grens tussen beide te bepalen, en daar loopt het naar mijn gevoel wel eens fout.

Waar het in ieder geval fout is gelopen, is bij het zoeken naar de verklaring voor de eenvoud van de pianopartij. Nog steeds hoor je beweren dat die verband houdt met het feit dat het stuk bedoeld zou zijn geweest om op de première uitgevoerd te worden door de jonge aartshertog Rudolf van Habsburg, later aartsbisschop van Olomouc en kardinaal. Dat verhaal klopt niet, want op het moment dat Beethoven zijn concerto schreef, was de aartshertog nog niet zijn leerling en kenden beiden elkaar zelfs nog niet. Wel is het zo dat aartshertog Rudolf Beethoven ruimhartig later ondersteunde en meerdere werken van de meester aan zich opgedragen zag. Bij zijn installatie als aartsbisschop zou de Missa solemnis hebben moeten weerklinken, maar helaas was dat werk niet tijdig klaar.

Aartshertog Rudolf

Eigenaardig genoeg blijft de mythe rond het tripelconcert bestaan en wordt het vaak gepresenteerd als een bewijs van de ijdelheid van het oude Europa, als een soort muzikaal equivalent van het sprookje van de nieuwe kleren van de keizer.

Werkelijk? Laat ons eens aannemen dat het verhaal waar zou zijn geweest. Zou het een aartshertog dan werkelijk een gezelschap van connoisseurs bij de neus hebben kunnen nemen, door een simpele pianopartij te spelen, begeleid door groot orkest? En zou het dan geholpen hebben zich te laten flankeren door twee solisten die wel een complexe partij voorgeschoteld kregen?

Ligt een andere verklaring dan niet meer voor de hand, namelijk dat een eenvoudige partij naast twee virtuozen net een blijk van nederigheid is? Neen: zou zijn geweest, want de hele vraagstelling berust op een misvatting.

Dat is dan toch een misvatting die me doet glimlachen. Minstens sinds Edward Heath zijn er ook in recentere tijden politici geweest die het zinvol vonden klassieke muziek uit te voeren. Meestal deden ze dat overigens als dirigent, een positie die ze conform achtten met de eigen roeping, maar die in de oude muziek niet in die vorm bestond. Het verhaaltje over aartshertog Rudolf leert ons dus wel degelijk iets, namelijk dat de tijden zijn veranderd.          

Plaats een reactie